ECLI:NL:RBSGR:2003:AP0087

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/63587, 03/63586
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag en de 48-uurstermijn in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 december 2003 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De verzoeker, een Nigeriaanse man, had op 4 december 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 7 december 2003 afgewezen, omdat de IND van mening was dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij vreest voor vervolging en dat de aanvraag binnen de 48-uurstermijn kon worden afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd dat de 48-uurstermijn niet op 24 november 2003 was aangevangen, de datum waarop de verzoeker zich had gemeld bij het Aanmeldcentrum. De voorzieningenrechter concludeerde dat de activiteiten die op die datum plaatsvonden, niet enkel administratief van aard waren, maar ook relevant voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dit leidde tot de conclusie dat de IND in strijd had gehandeld met de wettelijke bepalingen omtrent de behandeling van asielaanvragen.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de verzoeker gegrond en vernietigde de bestreden beschikking van de IND. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker geen belang meer had bij toewijzing daarvan. De IND werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de naleving van termijnen in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Regnr.: 03/63587 BEPTDN A S7 en 03/63586 BEPTDN A S7
uitspraak: 24 december 2003
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1984,
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer: 0312.04.0345,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Lemmer
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Gerssen, werkzaam bij de IND.
PROCESVERLOOP
Op 4 december 2003 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft bij beschikking van 7 december 2003 afwijzend op de aanvraag beslist.
Bij beroepschrift van 7 december 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 03/63586 BEPTDN A S7. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het beroep wordt beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter en verzoeker gezonden. De openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 19 december 2003. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Standpunten van partijen
Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn asielrelaas het volgende naar voren gebracht. Verzoeker is afkomstig uit Imo State in Nigeria en is praktiserend katholiek. Hij heeft tot 1998 in B gewoond. In het jaar 2000 begon verzoeker te werken bij de Bakassi-boys in Aba. Hij behoorde tot de groep die misdadigers oppakte en doodde. Tegen het einde van 2001 is de organisatie door de regering verboden, waarna verzoeker zich verborgen hield. Om die reden heeft hij Nigeria in oktober 2003 verlaten, waarna hij Nederland is ingereisd.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen.
Volgens verweerder heeft verzoeker geen gegronde reden om te vrezen voor vervolging. Hij heeft geen documenten overgelegd omtrent zijn identiteit, nationaliteit en reisroute en evenmin heeft hij voldoende kennis van de feitelijke situatie in en rond Aba. Het is niet geloofwaardig dat hij in die plaats heeft verbleven en om die reden kan er geen geloof worden gehecht aan zijn verklaringen dat hij betrokken zou zijn geweest bij de Bakassi-boys en om die reden te vrezen zou hebben van de Nigeriaanse autoriteiten. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vw 2000.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte in de AC procedure is afgedaan. Er is sprake van een termijnoverschrijding in de AC-procedure nu de beschikking niet binnen 48 uur is genomen.
Beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen.
Alvorens inhoudelijk op de beschikking te kunnen ingaan, ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of de aanvraag binnen 48 proces-uren is afgedaan. Verzoeker stelt dat het onderzoek reeds op 24 november 2003 een aanvang heeft genomen. Verweerder stelt daarentegen dat de activiteiten op 24 november 2003, derhalve vóór de ondertekening van de asielaanvraag op 4 december 2003, slechts zijn ondernomen om administratieve en beheersmatige redenen en derhalve niet in het kader van de asielprocedure.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zich op 24 november 2003 heeft gemeld bij het Aanmeldcentrum te Rijsbergen. Bij deze aanmelding zijn, conform artikel 3.109, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), identificatiefoto’s vervaardigd en dactyloscopische signalementen opgemaakt. Daarnaast blijkt uit het dossier van verzoeker dat deze signalementen op 24 november 2003 aan de divisie Centrale Recherche Informatie zijn gezonden met als doel vaststelling van de identiteit van verzoeker. Bij bericht van 24 november 2003 heeft deze dienst aan verweerder gemeld dat de signalementen geen “treffers” hebben opgeleverd.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting inzichtelijk gemaakt dat het onderzoek door de divisie CRI in elk geval (mede) betekenis heeft voor de beheersmatige aspecten van de afdoening van een asielaanvraag. Op basis van de uit dit onderzoek verkregen informatie wordt immers bepaald of de vreemdeling recht heeft op opvang totdat de aanvraag wordt ingediend en wordt bepaald door welk aanmeldcentrum de aanvraag zal worden behandeld. De gemachtigde heeft de voorzieningenrechter echter niet kunnen overtuigen dat uit dit onderzoek geen enkele informatie naar voren kan komen die van belang zou kunnen zijn voor de uitkomst van de asielprocedure. De voorzieningenrechter heeft hierbij het oog op het feit dat uit het CRI-onderzoek naar voren kan komen dat een vreemdeling strafrechtelijk bekend is. De omstandigheid dat verweerder naar zeggen van de gemachtigde op het moment dat de resultaten bekend worden nog niets doet met die gegevens, sluit niet uit dat de resultaten na het in behandeling nemen van de aanvraag wel in het onderzoek worden betrokken.
Derhalve komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet is uit te sluiten dat het onderzoek door de divisie CRI onder meer informatie op kan leveren die van belang is voor de uitkomst van de asielprocedure.
Gelet op de aard van de informatie op het vergaren waarvan deze niet in artikel 3.109 van het Vb 2000 vermelde activiteiten zijn gericht, moet worden geoordeeld dat met het ter vergelijking aanbieden van dactyloscopische signalementen aan de divisie CRI derhalve een aanvang is gemaakt met het onderzoek naar de – in te dienen – aanvragen. De vergelijking van de vingerafdrukken kan niet enkel worden aangemerkt als zijnde van louter administratieve of beheersmatige aard. Verweerder heeft hieromtrent onvoldoende concreet en gemotiveerd kunnen onderbouwen dat de aard en strekking van dit onderzoek slechts beperkt is tot enkel administratieve of beheersmatige activiteiten. De voorzieningenrechter acht onvoldoende gemotiveerd dat is uit te sluiten dat de uitkomst van die vergelijking niet het eerste resultaat van het onderzoek naar de beoordeling van de asielaanvraag vormt dan wel kan vormen. Niet kan worden uitgesloten dat de uitkomst van het onderzoek van belang is voor de beoordeling of de aanvraag bijvoorbeeld op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, Vw 2000 of artikel 30, aanhef en onder b, Vw 2000 kan dan wel moet worden afgewezen. Daarmee komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de 48-uurs-termijn niet op 24 november 2003 is aangevangen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat op die datum de 48-uurs-termijn is aangevangen.
Het verzoek, voor zover hierin is aangevoerd dat verweerder niet binnen 48 proces-uren tot afwijzing van de aanvragen is gekomen, treft derhalve doel. Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 3.111, eerste lid Vb 2000 en 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, Vb 2000. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de bestreden beschikking komt voor vernietiging in aanmerking.
Onder deze omstandigheden heeft verzoeker geen belang meer bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met onderhavige procedure heeft moeten maken. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten voor verleende rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening bekend onder nummer 03/63587 BEPTDN A S7 af;
- verklaart het beroep, bekend onder nummer AWB 03/63586 BEPTDN A S7 gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in het kader van de behandeling van zijn verzoek heeft moeten maken ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen.
Tegen deze uitspraak ten aanzien van het gedeelte waarin ten aanzien van het beroep is beslist, kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”,postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Aldus gegeven door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier op 24 december 2003.
Afschrift verzonden op: 24 december 2003