ECLI:NL:RBSGR:2003:AO3266

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/54129
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van vreemdeling na grensoverschrijding

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, A, van Russische nationaliteit, die op 10 oktober 2003 door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) is overgenomen van de Duitse autoriteiten. A werd na een grensoverschrijding op 10 oktober 2003 om 18.35 uur staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank te 's-Gravenhage oordeelt dat de staandehouding op dat moment niet mogelijk was, omdat deze plaatsvond buiten Nederlands grondgebied. De rechtbank stelt vast dat de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming voorafgaand aan de staandehouding niet door de Nederlandse rechter kan worden beoordeeld, aangezien deze niet op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de bewaring niet onrechtmatig is, omdat de periode tussen de overname en de staandehouding slechts drie uur en twintig minuten bedroeg, en dat verweerder niet onterecht heeft gehandeld door de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank verklaart het beroep van A ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter J.L. Boxum op 27 oktober 2003.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/54129 VRONTN S4
uitspraak: 27 oktober 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1978,
van Russische nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0110.01.8029,
eiser,
gemachtigde: mr. M.G.T. Omtzigt, advocaat te Groningen;
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. R.J. Klink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 10 oktober 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 13 oktober 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 20 oktober 2003 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Russische taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De zaak is met toestemming van partijen ter zitting van 20 oktober 2003 gevoegd behandeld met het beroep geregistreerd onder nummer AWB 03/54131.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht heropend. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de tijdsspanne gelegen tussen het moment van overname van eiser en de daaropvolgende staandehouding. Zowel de rechtbank als de raadsvrouwe hebben kennis genomen van de op 21 oktober 2003 ingekomen stukken van verweerder. De raadsvrouwe heeft bij schrijven van 22 oktober 2003 op voornoemde stukken gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat nadere zitting achterwege kan blijven, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 oktober 2003 gesloten.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 10 oktober 2003 op grond van artikel 9 van de overeenkomst met Duitsland inzake overnemen van personen, door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) overgenomen van de Bundesgrenzschutzinspektion. Vervolgens is eiser, na grensoverschrijding te Nieuweschans, op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 staandegehouden. Daar niet onmiddellijk zijn identiteit kon worden vastgesteld is eiser op grond van artikel 50, tweede lid, Vw 2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden. Eiser is diezelfde dag in vreemdelingenbewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Namens eiser is aangevoerd dat eiser reeds om 17.30 uur door de KMAR is overgenomen van de Duitse autoriteiten. De daaropvolgende staandehouding heeft echter pas plaatsgevonden om 18.35 uur. Volgens eiser had de staandehouding veel eerder plaats kunnen vinden en is eiser gedurende een periode van één uur en vijf minuten zonder titel van zijn vrijheid beroofd. Ter ondersteuning van voornoemd standpunt is verwezen naar een andere bewaringszaak met nr. AWB 03/54138, waarbij de vreemdeling reeds vijf minuten na overname van de Duitse autoriteiten, is staandegehouden. Voorts is namens eiser betoogd dat het proces-verbaal van ophouding d.d. 11 oktober 2003 onvolledig is, omdat onder punt één van het proces-verbaal, de datum en plaats niet zijn ingevuld. Eiser is van mening dat vorenstaande de inbewaringstelling onrechtmatig maakt. Om deze redenen(en) is verzocht de bewaring op te heffen en een schadevergoeding toe te kennen.
Namens verweerder is betoogd dat de overname van eiser heeft plaatsgevonden op Duits grondgebied. De staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid Vw 2000 kan slechts plaatsvinden op Nederlands grondgebied. Eiser is dan ook direct na grensoverschrijding, op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 staandegehouden. Dat de periode gelegen tussen overname en staandehouding wellicht langer heeft geduurd dan in de door de gemachtigde van eiser aangehaalde zaak, maakt de bewaring nog niet onrechtmatig, aldus verweerder. Met betrekking tot het ontbreken van de plaats en datum onder punt één van het proces-verbaal van ophouding is door verweerder aangevoerd, dat dit het gevolg is van een fout in het computersysteem bij de Vreemdelingendienst. Hoewel het proces-verbaal wellicht niet helemaal volledig is, is verweerder van mening dat uit de rapportage vreemdelingenbewaring en het proces-verbaal van 17 oktober 2003 van de KMAR, voldoende duidelijk wordt waar en wanneer de ophouding heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep en heeft verzocht de bewaring niet op te heffen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 10 oktober 2003 om 17.30 uur op de post Overdracht en Overname, gelegen op Duits grondgebied, door de KMAR is overgenomen van de Duitse autoriteiten. Vervolgens is eiser na grensoverschrijding op 18.35 uur op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 staandegehouden. Gedurende de periode tussen 17.30 uur en 18.35 uur is door het personeel van de post Overdracht en Overname onderzoek verricht naar de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat, nu de overname van de vreemdeling op Duits grondgebied plaatsvond, staandehouding van eiser op dat moment niet mogelijk was, omdat toepassing van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 buiten Nederlands grondgebied niet mogelijk is. Dat eiser reeds eerder feitelijk in de macht van de Nederlandse autoriteiten was, doet daar niet aan af.
De rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming voorafgaand aan de staandehouding kan niet door de Nederlandse rechter worden beoordeeld, nu deze vrijheidsbeneming niet op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. Derhalve kan de rechtbank ook niet treden in de vraag of eiser sneller naar Nederlands grondgebied had moeten worden overgebracht.
Gebleken is dat verweerder in de periode tussen het moment van overname en het moment van staandehouding (dus toen eiser op Duits grondgebied zijn vrijheid was ontnomen) onderzoek heeft verricht naar de verblijfsrechtelijke status van eiser in Nederland. Het betreft hier activiteiten welke binnen het systeem van de Nederlandse Vreemdelingenwet kunnen worden verricht na de staandehouding gedurende de ophouding op grond van artikel 50, tweede dan wel derde lid,Vw 2000. Nu tussen het moment van overname en het moment van inbewaringstelling slechts drie uur en twintig minuten zijn verstreken kan niet worden geoordeeld dat verweerder met de vrijheidsbeneming op Duits grondgebied de in artikel 50, tweede lid, Vw 2000 gegeven waarborg omtrent de maximale ophoudingsduur oneigenlijk heeft ontweken.
De bewaring is dan ook niet op deze grond onrechtmatig geworden.
De stelling van de gemachtigde van eiser dat het proces-verbaal van ophouding d.d. 11 oktober 2003 onvolledig is en de bewaring reeds om die reden dient te worden opgeheven, volgt de rechtbank niet. Hoewel voornoemd proces-verbaal niet helemaal volledig is opgemaakt, is de rechtbank van oordeel dat het op grond van de stukken in het dossier duidelijk is, waar en wanneer de ophouding heeft plaatsgevonden. De bewaring is dan ook niet op deze grond onrechtmatig geworden.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000, terwijl eiser voorts geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Tevens heeft eiser zich niet gehouden aan zijn vertrektermijn en beschikt hij over onvoldoende middelen van bestaan om in eigen levensonderhoud te voorzien dan wel de terugreis naar zijn land van herkomst te betalen. Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder eiser reeds op 11 oktober 2003 formulieren heeft laten invullen ter verkrijging van een laissez-passer (hierna: LP). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat, hoewel eiser heeft geweigerd de LP-aanvraag te ondertekenen, voornoemde aanvraag op 13 oktober 2003 ter doorgeleiding is gezonden aan de Unit Facilitering Terugkeer van de IND. Tevens heeft verweerder foto's en vingerafdrukken van eiser genomen en heeft verweerder de vingerafdrukken ter verificatie ingeleverd bij de Technische recherche te Groningen. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in tegenwoordigheid van A.P. Kuiters als griffier en uitgesproken op 27 oktober 2003.
Afschrift verzonden: 27 oktober 2003