ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1003

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/79508
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op grond van gegronde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft eiser, een Togolees van de Kotokoli bevolkingsgroep, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gegronde vrees voor vervolging. Eiser heeft zijn relaas uiteengezet, waarin hij beschrijft dat hij als kind door mannen werd bedreigd om voor hen te werken, en dat hij uiteindelijk Togo heeft verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op verschillende argumenten die eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat het niet ingaan op deze argumenten betekent dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag ligt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/79508 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1985, van Togolese nationaliteit,
wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. A. van Luyck, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.I. Wisman, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 4 april 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 15 augustus 2002 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 17 september 2002 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 24 september 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 17 oktober 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 18 november 2002. Op 21 maart 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 23 juli 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. de Tonnac, als tolk in de Franse taal.
II. ASIELRELAAS
Eiser heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht.
Eiser is afkomstig uit C, Togo en behoort tot de Kotokoli bevolkingsgroep. De vader van eiser is overleden toen eiser nog niet was geboren. Zijn moeder is overleden toen hij twaalf was. Eisers moeder heeft hem verteld dat zijn opa een akker had. Om de akker schoon te maken stak hij de grond in brand. Deze brand had echter tot gevolg dat ook de voorraadhuisjes van de mannen, die naast de akker van eisers opa een akker hadden, werden verbrand. De opa van eiser moest de schade vergoeden en heeft afgesproken dat de vader van eiser voor deze mannen zou gaan werken om zo de schade terug te betalen. De vader van eiser zou acht jaar voor deze mannen gaan werken. In geval hij weg zou gaan, voordat het werk klaar was, zou hij worden gedood door middel van voodoo. Toen de opa van eiser overleed is de vader van eiser naar de begrafenis gegaan. Na de ceremonie werd de vader van eiser ziek en overleed.
Toen eiser zes of zeven jaar oud was, werd hij door de mannen meegenomen naar de wijkkoning. Daar hebben ze littekens op zijn voet aangebracht. De moeder van eiser vertelde hem dat, als eiser achttien jaar zou worden, hij, in plaats van zijn vader, voor de mannen zou moeten gaan werken.
Nadat de moeder van eiser overleed, heeft eiser twee jaar op de markt in C gewerkt en geslapen. Op de markt kwam hij de mannen tegen. Zij zeiden dat hij bij hen moest blijven tot hij achttien jaar was en voor hen moest gaan werken. De wijkkoning zei dat dat niet mocht. Zij moesten wachten tot eisers achttiende jaar. Eiser is toen naar Lomé gegaan. Daar heeft hij drie jaar in de haven gewerkt. Hij kwam iemand tegen die ook uit C afkomstig was. Deze man vertelde eiser dat hij in C werd gezocht. Eiser moest niet laten weten dat hij in Lomé woonde en de man adviseerde eiser om het land te verlaten. Met behulp van een blanke man heeft eiser eind januari 2002, per boot, Togo verlaten.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiser heeft - kort weergegeven - de volgende gronden aangevoerd.
Verweerder heeft eisers relaas ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Ten aanzien van eiser bestaat gegronde vrees voor vervolging in vreemdelingrechtelijke zin. Eiser dient gelet op zijn relaas in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000.
2. Verweerder stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunningen.
IV. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in zijn gronden van beroep onder meer heeft verwezen naar de zienswijze. Eiser heeft ter zitting primair betoogd dat nu verweerder in de beschikking niet nader is ingegaan op verschillende argumenten van eiser die in de zienswijze zijn verwoord, verweerder met deze argumenten heeft ingestemd. Daarom was het niet nodig op deze argumenten in het beroepschrift expliciet in te gaan. Verweerder heeft ter zitting bestreden dat uit het niet expliciet ingaan op argumenten uit de zienswijze moet worden afgeleid dat hij daarmee ingestemt.
2. Ingevolge artikel 42, derde lid, van de Vw 2000, wordt in een beschikking, indien de aanvraag wordt afgewezen, ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling.
3. Naar het oordeel van de rechtbank strekt dit artikel niet zo ver dat hieruit moet worden geconcludeerd dat in geval verweerder in het bestreden besluit niet nader is ingegaan op alle in de zienswijze aangevoerde argumenten, verweerder stilzwijgend met deze argumenten heeft ingestemd.
4. Ten aanzien van de vraag of eiser, wat een aantal beroepsgronden betreft, heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de zienswijze overweegt de rechtbank dat gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 5 februari 2003 (200306333/1) een vreemdeling kan volstaan met verwijzen naar eerder ingebrachte stukken indien verweerder niet eerder is ingegaan op deze stukken. De ABRS heeft in haar uitspraak van 30 juni 2003 (200302776/1) overwogen dat artikel 42, derde lid, van de Vw 2000, niet zover strekt dat de minister in de beschikking is gehouden om op elke in een zienswijze naar voren gebrachte stelling te reageren. In geval de aangevoerde argumenten namelijk een herhaling zijn van wat eerder door eiser is verklaard, dan wel aangevoerd, en de staatssecretaris hierop in het, in het besluit ingelaste voornemen, nader is ingegaan, behoeft verweerder in het besluit hier niet nader op te reageren.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de volgende door eiser in zijn zienswijze ingebrachte stellingen:
- Verweerder werpt ten onrechte het ontbreken van reis- en identiteitsdocumenten aan eiser tegen.
Immers, de UNHCR is van mening dat de bewijslastverdeling in de Wet Ongedocumenteerden strijdig is met het Vluchtelingenverdrag.
- Verder heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie, mr. Cohen, bij zijn bezoek aan de Eerste Kamer, erkend dat sprake was van strijd met het Vluchtelingenverdrag en dat dit, mede gelet op artikel 35 van het Vluchtelingenverdrag reden had moeten zijn voor wetsaanpassing.
- Ook is artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 in strijd met de volkenrechtelijke goede trouw, te weten artikel 26 van het Weens Verdragenverdrag.
Evenmin is verweerder ingegaan op eisers nadere stellingen omtrent zijn geloofwaardigheid.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in het voornemen op deze punten niet is ingegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze stellingen als beroepsgronden kunnen worden aangemerkt.
7. Nu verweerder op deze beroepsgronden niet is ingegaan, kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
8. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met in-achtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. ir. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van ir. M.V.C. Dam-Jansen, griffier en openbaar gemaakt op: 12 november 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 12 november 2003
Conc: MD
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage).
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroep moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.