ECLI:NL:RBSGR:2003:AO0583
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Sri Lankaanse vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 oktober 2003 uitspraak gedaan in een beroep van een Sri Lankaanse vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De vreemdeling had op 18 april 2001 een aanvraag ingediend, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 4 september 2001 was afgewezen. Tegen deze afwijzing had de vreemdeling op 11 september 2001 beroep ingesteld. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 1 oktober 2003, waarbij zowel de vreemdeling als de verweerder vertegenwoordigd waren door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de vreemdeling in zijn beroepschrift en de daaropvolgende aanvulling volstond met een verwijzing naar een eerder ingediende zienswijze. De rechtbank stelde vast dat de uitspraak van de Raad van State van 23 juni 2003 moeilijk te verenigen was met een eerdere uitspraak van 5 februari 2003, zonder dat de rechtbank kennis had genomen van de onderliggende dossiers. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling in beroep zijn opvatting over de beoordeling van zijn aanvraag kenbaar diende te maken en dat hij zijn stellingname in beroep nader diende te onderbouwen, vooral als deze gemotiveerd was weerlegd door de verweerder.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroepschrift geen gronden bevatte in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep en besloot dat er geen aanleiding was om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B.J. Duinhof, met mr. M. de Knikker als griffier.