Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 03/52191 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 03/52189 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1974, van Ghanese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium "Weckebachweg" te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Hofland, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 30 september 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 september 2003 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 10 oktober 2003. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was de heer Nyaku als tolk in de Twi-taal ter zitting aanwezig.
1.1. Verzoeker stelt dat hij de Ghanese nationaliteit bezit en behoort tot de bevolkingsgroep van de Damango. Hij vreest te worden gedood door leden van de Abudus-groep omdat hij troonopvolger is van het chiefdom Ndanis in Damongo. Begin oktober 2001 ontstonden er conflicten tussen de groep Damongo en de Abudus. In november 2001 is zijn grootvader hierbij vermoord. De regeringstroepen hebben geprobeerd het conflict te sussen, hetgeen niet is gelukt omdat het hoofd van zijn grootvader nooit is gevonden. Verzoeker heeft sindsdien ook niets meer van zijn vader vernomen. Vanaf oktober 2001 tot februari 2002 werd verzoeker gevolgd door mensen uit Damango. Van zijn baas en moeder heeft hij vernomen dat de mensen uit Damongo hem willen vermoorden. Hij werd ook regelmatig lastig gevallen. In mei 2002 is hij met een ijzeren staaf geslagen. Op zijn werk werden voodoo-poppen afgeleverd, ten gevolge waarvan hij drie maanden lang opgezwollen benen had. Verzoeker verbleef dan ook op verschillende adressen en probeerde altijd uit te kijken. Op 30 april 2003 is hij vanuit Ghana op een vervalst Ghanees paspoort naar Zuid-Afrika gevlogen. Vandaar is hij naar Nederland gevlogen.
1.2. In beroep heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat zijn relaas gedetailleerd, niet alledaags en niet aanstonds ongeloofwaardig is waardoor verzoeker in de gelegenheid dient te worden gesteld om de familierelatie met zijn grootvader aan te tonen. Hij heeft dit standpunt onderbouwd met informatie verkregen uit openbare bronnen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoekers relaas is niet geloofwaardig. Hij heeft slechts op vermoedens gebaseerd dat hij "chief" zou moeten worden en deze vermoedens zijn door hem onvoldoende onderbouwd. Eveneens heeft verzoeker vage en op vermoedens gebaseerde verklaringen afgelegd omtrent de verdwijning van zijn vader na de gestelde dood van zijn grootvader. Voorts heeft verzoeker slechts van derden vernomen dat mensen uit Damongo hem willen vermoorden. Evenmin is aannemelijk dat de gestelde ondervonden provocaties in relatie staan tot het opvolgingsgeschil en dat de voorwerpen die bij verzoekers baas zijn aangetroffen voodoo-objecten zijn geweest die voor verzoeker bestemd waren. Ook deze verklaringen zijn gebaseerd op onvoldoende onderbouwde vermoedens. Ook dat de door verzoeker ondervonden ziekteverschijnselen het gevolg zijn van voodoo, is gebaseerd op vermoedens. Dat hij wraakacties vreest van de rivaliserende etnische groepering Abudus is eveneens niet aannemelijk en betreft bovendien een toekomstige niet nader gespecificeerde gebeurtenis.
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter, hierna de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Niet bestreden is dat verweerder op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 verzoeker het toerekenbaar ontbreken van documenten heeft tegengeworpen. Hierdoor heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas.
5. Zoals de Afdeling heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 januari 2003, JV 2003/103 en NAV 2003/100), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in het asielrelaas gestelde feiten tot de verantwoordelijkheid van de verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. Bij de beoordeling door verweerder van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven.
6. Uit de door verzoeker overgelegde informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt - voor zover hier van belang - het volgende. Op 28 maart 2002 werd de Yaa-Naa, Paramount Chief van één van de Dagomba stammen in Noord Ghana samen met 27 van zijn volgelingen, vermoord. De moord vond plaats in de stad Yendi, in Noord-Oost Ghana. Daarop volgde een periode van onrust in Yendi en omgeving. Onmiddellijk na de moord is de noodtoestand in het Dabon-gebied ingesteld en sindsdien is het relatief rustig in het noorden. De regering lijkt de situatie redelijk onder controle te hebben. Het conflict tussen de twee clans van de Dagombo stam (de Andani en de Abudu) betreft een reeds uit de Nkrumah-periode (jaren 60) daterend geschil. Dit geschil is ook met de partijpolitiek verweven. Een vraag die de gemoederen in het gebied bezighoudt, is wie uiteindelijk de vermoorde Yaa-Naa, zal opvolgen. Het ziet er niet naar uit dat voor de opvolgingskwestie spoedig een oplossing gevonden zal worden.
7. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door verzoeker gestelde feiten en gebeurtenissen steun vinden in objectieve bronnen die als bewijsmateriaal kunnen dienen. Uit deze informatie kan de conclusie worden getrokken dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de door verzoeker gestelde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt echter dat tevens opvalt dat de informatie niet strookt met de door verzoeker gestelde feiten. Zowel het tijdstip als de plaats van de moord op zijn gestelde grootvader zijn niet in overeenstemming met de door verzoeker naar voren gebrachte informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
8. De rechtbank is van oordeel dat indien gestelde feiten uit een asielrelaas zijn neergelegd in objectieve en onpartijdige bronnen en zodoende op eenvoudige wijze bekeken kan worden of een relaas op waarheid berust, geen grond bestaat voor toepassing van de onder III.5 terughoudende rechterlijke toets. Evenals verweerder is de rechter dan in staat om te beoordelen of de door de asielzoeker gestelde feiten evident juist of onjuist zijn. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet geloofwaardig is dat verzoeker in de negatieve belangstelling van welke zijde dan ook verkeert, vanwege de omstandigheid dat hij "chief" zou moeten worden van het koninklijk huis van Damango.
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag in redelijkheid binnen het AC heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
10. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/52189 VRONTN:
verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/52191 VRONTN:
Gewezen door mr. C.H. Rombouts, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier en openbaar gemaakt op 16 oktober 2003.
De griffier
De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 16 oktober 2003
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.