ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7846

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/3684 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake legalisatie van buitenlandse documenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2003 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van A, een Nigeriaanse verzoeker, die documenten ter legalisatie had aangeboden bij de Nederlandse Ambassade in Lagos. De verzoeker had een vervangend geboortebewijs en een ongehuwdverklaring ingediend, maar de Minister van Buitenlandse Zaken had deze documenten geweigerd te legaliseren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij een geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte nodig had voor zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV).

De voorzieningenrechter overwoog dat de legalisatie van buitenlandse documenten een belangrijke procedure is, waarbij de overheid de exclusieve bevoegdheid heeft om documenten te legaliseren. De voorzieningenrechter stelde vast dat Nigeria als probleemland wordt beschouwd op het gebied van schriftelijk bewijs, wat betekent dat documenten uit Nigeria alleen gelegaliseerd kunnen worden als hun authenticiteit en inhoud zijn vastgesteld. De verzoeker had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zijn documenten authentiek waren en aan de vereisten voldeden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat het verzoeker in feite een te vergaande maatregel zou bieden die niet verenigbaar was met de voorlopigheid van de procedure. De voorzieningenrechter wees erop dat de gevraagde voorziening zou kunnen leiden tot juridische gevolgen die moeilijk ongedaan gemaakt konden worden. De verzoeker had weliswaar een spoedeisend belang, maar dit was niet voldoende om het verzoek te honoreren. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 03/3684 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
A, wonende te Engeland, verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 15 juli 2003 van de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, waarbij verzoekers bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2000 ongegrond is verklaard.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Verzoeker, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 26 juli 1999 bij de Nederlandse Ambassade te Lagos, Nigeria, een op hem betrekking hebbend (vervangend) geboortebewijs (bestaande uit een NPC-verklaring, afgegeven op 10 maart 2000, en de daarbij behorende Affidavit of Age van 1 maart 2000), en een ongehuwdverklaring (bestaande uit een “bachelorhood certificate” van 9 maart 2003 alsmede een daarbij behorend affidavit van 1 maart 2003) ter legalisatie aangeboden. Bij besluit van 2 juni 2000 heeft verweerder geweigerd de aangeboden documenten te legaliseren. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 juni 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 13 augustus 2003 beroep ingesteld (AWB 03/3347 BESLU). Tevens heeft hij bij brief van 2 september 2003 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ter ondersteuning van zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker erop gewezen dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) hem bij brief van 1 september 2003 heeft verzocht om ten behoeve van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) binnen een termijn van veertien dagen een geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte over te leggen. Daar hij verder aan de voorwaarden voldoet om voor de MVV in aanmerking te komen, stelt verzoeker er een spoedeisend belang bij te hebben dat de voorlopige voorziening wordt getroffen dat hij wordt behandeld als ware hij in het bezit van een geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 18 februari 1999 (AB 1999/143) stelt de voorzieningenrechter vast dat onder legalisatie van een buitenlands document dient te worden verstaan het door of namens verweerder als de ter zake bevoegde Nederlandse autoriteit voor echt verklaren van het desbetreffende document, opdat dat document kan worden toegelaten tot de Nederlandse rechtsorde. Legalisatie vindt plaats in het internationale rechtsverkeer door een soevereine staat, waarbij sprake is van een volkenrechtelijke rechtsgrond. Een ander dan de overheid kan niet tot legalisatie overgaan. De beslissing wordt tot uitdrukking gebracht door middel van het plaatsen van een verklaring (stempel) op het document. Legalisatie heeft bewijsrechtelijk gevolg: het gelegaliseerde document heeft bewijskracht, en kan in voorkomende gevallen als bewijs worden gebruikt: het erin opgenomen feitencomplex wordt voor juist gehouden.
Nigeria is met ingang van 1 april 1996 aangemerkt als probleemland op het gebied van schriftelijk bewijs. Dit betekent dat uit Nigeria afkomstige documenten slechts worden gelegaliseerd nadat is vastgesteld dat deze authentiek zijn, door de bevoegde autoriteiten zijn afgegeven en bovendien inhoudelijk juist zijn bevonden. Bij dit beleid geldt dat op een aanvrager de last rust om aan te tonen dat de inhoud van een document deugdelijk is. De aanvrager dient in beginsel met ondersteunende, uit objectieve bronnen afkomstige gegevens de inhoud van het ter legalisatie aangeboden document aannemelijk te maken. Tot legalisatie van de aangeboden documenten wordt pas overgegaan indien op grond van het verificatieonderzoek geen twijfel meer bestaat over de herkomst en de inhoud van de desbetreffende documenten. Volgens vaste jurisprudentie wordt dit beleid, waarbij twijfel aan de juistheid van het document het uitgangspunt vormt, niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht. Eveneens is aanvaard dat de bewijslast van de deugdelijkheid van het document op grond van verweerders beleid bij de aanvrager ligt en dat de door of namens de aanvrager verstrekte gegevens en bewijsstukken ten minste voldoende aanknopingspunten voor de verificatieprocedure moeten bieden.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij moet worden behandeld als ware hij in het bezit van een geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte. Op deze manier hoopt verzoeker de IND ertoe te bewegen een MVV aan hem te verlenen waarmee hij toegang tot Nederland zal hebben.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding het gevraagde verzoek om een voorlopige voorziening in te willigen. Gelet op de aard en het bewijsrechtelijke gevolg van legalisatie van een buitenlands document acht de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening een te vergaande maatregel voor het treffen waarvan in het kader van deze procedure in beginsel geen plaats is. Indien de gevraagde voorziening zou worden getroffen, zou dit immers betekenen dat de in de geboorteakte genoemde feiten - in dit geval gaat het om de geboortedatum van verzoeker - voor de duur van de voorziening voor juist moeten worden gehouden en die akte in de Nederlandse rechtsorde zolang moet worden geacht te gelden als bewijs van die feiten. Hierdoor kunnen feitelijke en juridische gevolgen in het leven worden geroepen die niet of nauwelijks ongedaan gemaakt kunnen worden en daarom niet zijn te verenigen met het karakter van voorlopigheid van een voorlopige voorziening. Behalve dat de gevraagde voorlopige voorziening in het voorliggende geval ertoe kan leiden dat verzoeker toegang tot Nederland verkrijgt, kan hij op grond van die voorziening mogelijk ook in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning en kan hij zich inschrijven in de Nederlandse registers.
Toewijzing van de gevraagde verstrekkende voorziening acht de voorzieningenrechter bij wijze van uitzondering op vorengenoemd uitgangspunt slechts aangewezen indien boven twijfel is verheven dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden, verweerder ingevolge de rechterlijke uitspraak in die procedure geen ander besluit zal kunnen nemen dan tot legalisatie van het betreffende buitenlandse document en een zwaarwegend spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Daarbij dient in het algemeen te worden opgemerkt dat het, gelet op de exclusiviteit van de aan de overheid toekomende bevoegdheid om tot legalisatie over te gaan en de wijze waarop verweerder volgens zijn beleid ter zake van deze bevoegdheid gebruik maakt waarbij de uitkomsten van een verificatieonderzoek doorslaggevend zijn voor inwilliging van een verzoek om legalisatie, wegens de hieruit voortvloeiende grenzen aan de rechterlijke toetsing, zo niet uitgesloten, dan toch moeilijk voorstelbaar lijkt, dat de rechtbank in legalisatiezaken tot de conclusie kan komen dat het betreffende buitenlandse document zonder meer dient te worden gelegaliseerd. Gelet op de gedingstukken ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat dit in het voorliggende geval van verzoeker anders zou zijn. Dat verzoeker op korte termijn met zijn gezin herenigd wenst te worden, is begrijpelijk, maar dit levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien op zich niet een zodanig zwaarwegend spoedeisend belang op dat daarom het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening is vereist. Verzoekers positie verschilt daardoor niet of nauwelijks van de van vele anderen die in afwachting van de uitslag van de legalisatieprocedure in het buitenland moeten verblijven.
Gelet op het voorgaande komt het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. S.C. Stuldreher, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2003, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.G.M. van Ede.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: