ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7827

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/42685
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van kennisgeving voortduren van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, van Ghanese nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op 23 juni 2003 op grond van artikel 59, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank had eerder, op 9 juli 2003, het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig beoordeeld. Op 5 augustus 2003 heeft de verweerder de rechtbank geïnformeerd over het voortduren van de maatregel, wat gelijkgesteld werd met een door eiser ingesteld beroep. Eiser heeft op 7 augustus 2003 zijn beroep ingetrokken, maar de rechtbank oordeelt dat deze intrekking niet kan worden geaccepteerd zolang de bewaring niet is opgeheven. De rechtbank benadrukt dat de minister verplicht is om binnen vier weken na een uitspraak van de rechtbank kennis te geven van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling zelf beroep heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan en dat er voldoende zicht is op uitzetting van eiser, die op 14 augustus 2003 opnieuw gehoord zal worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en in overeenstemming met de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/42685 VRONTN S4
uitspraak: 20 augustus 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1983, [...] 1983, [...] 1979 of
[...] 1980,
van Ghanese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0301-05-2002,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Ter Apel,
eiser,
gemachtigde: mr. R.F.M. Hendriks, rechtshulpverlener te Arnhem,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: de heer G. Gersterkamp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 23 juni 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediende kennisgeving heeft de rechtbank bij uitspraak van 9 juli 2003 het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig beoordeeld.
Namens verweerder is de rechtbank op 5 augustus 2003 op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 23 juni 2003. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van de gemachtigde van eiser d.d. 7 augustus 2003, waarbij het beroep is ingetrokken.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 augustus 2003. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van de eerdere kennisgeving feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het (voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Namens verweerder is betoogd dat eiser - nu hij het beroep heeft ingetrokken - geen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling van het voortduren van de bewaring.
Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt de intrekking van een met een beroep gelijk te stellen kennisgeving van het voortduren van bewaring zich niet met het systeem van de Vw 2000 althans zolang de bewaring niet is opgeheven. Artikel 96 Vw 2000 gaat uit van een beoogde periodieke toetsing van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring. Op de Minister berust de verplichting om binnen vier weken na een uitspraak van de rechtbank kennis te geven van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Nu deze verplichting is gekoppeld aan een uitspraak van de rechtbank kan een met een beroep gelijkgestelde kennisgeving van het voortduren van de maatregel van bewaring niet door eiser worden ingetrokken als de bewaring nog niet is opgeheven. Het beroep wordt derhalve niet als ingetrokken beschouwd. Er volgt dus een uitspraak, zodat de termijn waarbinnen verweerder ambtshalve dient kennis te geven als vorenbedoeld gewaarborgd is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat thans nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat er op 17 juli 2003 een aanvraag tot afgifte van een laissez passer is ingediend bij de Ghanese autoriteiten. De presentatie in persoon heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2003. Tijdens de presentatie heeft eiser aangegeven afkomstig te zijn uit Sierra Leone, hetgeen voor de Ghanese vertegenwoordiging aanleiding vormde de LP-aanvraag niet in behandeling te nemen. Om deze reden zal verweerder eiser op 14 augustus 2003 nogmaals horen.
Voldoende is gebleken dat de gronden van de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel dan wel de tenuitvoerlegging daarvan onrechtmatig moet worden geacht.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd zijn.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier en uitgesproken op 20 augustus 2003.
Afschrift verzonden: 21 augustus 2003