ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7317

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/52419
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 oktober 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1980 en van Srilankaanse nationaliteit. Eiser was op 17 september 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in een politiecel niet langer dan tien dagen had mogen duren. Eiser heeft meer dan tien dagen in de politiecel verbleven, wat in strijd is met de geldende richtlijnen. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voerde aan dat het verblijf langer dan tien dagen gerechtvaardigd was omdat eiser verdacht werd van het plegen van verschillende misdrijven. De rechtbank oordeelde echter dat deze reden geen bijzondere omstandigheid vormde die de voortzetting van de tenuitvoerlegging in een politiecel rechtvaardigde.

De rechtbank concludeerde dat de bewaring zelf op goede gronden was opgelegd, maar dat de tenuitvoerlegging in een politiecel niet langer had mogen duren. Eiser was inmiddels overgeplaatst naar een huis van bewaring, waardoor een bevel tot wijziging van de tenuitvoerlegging zinledig was geworden. Wat betreft het verzoek om schadevergoeding, oordeelde de rechtbank dat er geen schadevergoeding kon worden toegekend op basis van artikel 106 Vw 2000, omdat de rechtbank de opheffing van de maatregel van bewaring niet had bevolen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/52419 VRONTN S4
uitspraak: 16 oktober 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1980,
van Srilankaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0106.19.2057,
alias A,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. C. van den Berg, advocaat te Zwolle,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. D. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 17 september 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid aanhef, en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediend beroepschrift heeft de rechtbank bij uitspraak van 1 oktober 2003 geoordeeld dat het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Namens eiser heeft mr. C. van den Berg op 1 oktober 2003 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 17 september 2003 en verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Eiser is op 9 oktober 2003 niet ter zitting verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.S. Bernard in plaats van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van de eerdere kennisgeving feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het (voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat - anders dan namens eiser is beoogd - thans nog voldoende zicht op uitzetting bestaat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder op 19 september 2003 een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer heeft ingediend bij de autoriteiten van India. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het onderzoek in Sri Lanka thans nog loopt.
Voldoende is gebleken dat de gronden van de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Namens eiser is aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig is nu de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in een politiecel meer dan tien dagen heeft geduurd. Namens eiser wordt daarom verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de tenuitvoerlegging van de bewaring van eiser in een politiecel heeft geduurd van 17 september 2003 tot 2 oktober 2003. Op laatstgenoemde datum is eiser geplaatst in een Huis van Bewaring.
Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt, indien de tenuitvoerlegging van de bewaring een aanvang neemt op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is de tenuitvoerlegging voortgezet in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 27 september 2002 (200204172/1; JV 2002,411) heeft overwogen, strekt deze bepaling er toe dat tenuitvoerlegging van bewaring op een politiebureau toelaatbaar is, indien en zolang elders geen plaats beschikbaar is. Zodra elders een plaats beschikbaar is, moet de tenuitvoerlegging aldaar worden voortgezet. Deze norm sluit niet uit dat, al naar gelang de beschikbaarheid van een plaats elders, de tenuitvoerlegging van een maatregel op een politiebureau korter moet duren, dan wel langer mag duren dan tien dagen. Wel dient de tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel gedurende meer dan tien dagen, ook blijkens de richtlijn die is neergelegd in paragraaf A5/5.3.6.1 van de Vc 2000, zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het is aan de minister om bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen die daartoe in een voorliggend geval niettemin nopen, aan te voeren.
Eiser is op 17 september 2003 in bewaring gesteld. De tenuitvoerlegging van de maatregel is aangevangen in een politiecel. Dit betekent dat eiser zodra dit redelijkerwijs mogelijk was naar een Justitiële Inrichting had moeten worden overgeplaatst en dat dit uiterlijk 27 september 2003 diende te geschieden, tenzij door verweerder bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen zijn aangevoerd, die tot voortzetting van de tenuitvoerlegging in een politiecel noopten.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting als reden voor het verblijf van meer dan tien dagen in een politiecel aangevoerd dat eiser verdacht wordt van het plegen van meerdere misdrijven. Deze omstandigheid, die mede heeft geleid tot het opleggen van de maatregel van bewaring, betreft naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen bijzondere omstandigheid, dan wel zwaarwegend belang in vorenbedoelde zin. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat de bewaring niet langer dan tien dagen in een politiecel ten uitvoer mocht worden gelegd. De bewaring zelve is echter wel op goede gronden opgelegd, zodat op voet van artikel 96, vierde lid, van de Vw 2000 in beginsel een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging dient te worden bevolen. In de onderhavige situatie is een bevel tot wijziging van de tenuitvoerlegging evenwel zinledig geworden nu eiser inmiddels is overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Een zodanig bevel zal mitsdien achterwege blijven.
Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Nu de rechtbank niet de opheffing van de maatregel van bewaring zal bevelen en de vrijheidsontneming ook niet reeds voor de behandeling van het beroep is opgeheven, kan niet op de voet van artikel 106 Vw 2000 aan eiser schadevergoeding worden toegekend. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 106 Vw 2000 blijkt voorts dat met dit artikel een bijzondere en exclusieve bevoegdheid is gevestigd voor de vreemdelingenrechter ten aanzien van de schadevergoeding terzake van de onrechtmatige inbewaringstelling van een vreemdeling (TK, 1999-2000, 26.732, nr. 7, artikelsgewijze behandeling). De rechtbank acht derhalve evenmin mogelijk verweerder op grondslag van artikel 8:73 Awb tot een schadevergoeding wegens een onjuiste tenuitvoerlegging van de maatregel te veroordelen, te meer nu artikel 1:6, aanhef en onder b, Awb de toepassing van artikel 8:73 Awb uitsluit als het gaat om de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Er bestaat aanleiding tot veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad. € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Hofman als griffier en uitgesproken op 16 oktober 2003.
Afschrift verzonden: 16 oktober 2003