ECLI:NL:RBSGR:2003:AM3126

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/7832
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Angolese minderjarige en de afwijzing door de overheid

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiseres A, een Angolese minderjarige, die sinds september 2000 in Nederland verblijft. Haar aanvraag om vluchtelingenstatus werd op 22 januari 2002 afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres was niet gehoord tijdens de procedure, wat volgens de rechtbank in strijd is met de wetgeving. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet heeft voldaan aan de verplichtingen om eiseres op de hoogte te stellen van het voornemen tot afwijzing van haar aanvraag, met name omdat verweerder enkel verwees naar het voornemen van haar meerderjarige neef. Dit heeft geleid tot een schending van de rechten van eiseres, aangezien zij niet in staat was om haar zienswijze in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit, terwijl zij zich onbevoegd verklaart ten aanzien van de weigering van de amv-vergunning. De rechtbank oordeelt dat de verweerder een nieuw besluit moet nemen en veroordeelt hem in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/7832
Inzake : A, eiseres, gemachtigde
mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitite,verweerder, gemachtigde mr. C.R. Vink, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1995 en van Angolese nationaliteit, verblijft sedert september 2000 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 14 september 2000 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling.
Verweerder heeft op 15 oktober 2001 eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij besluit van 22 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
2. Bij schrijven van 25 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 mei 2003. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw 2000), Stb. 2000, 495.
Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt na 1 april 2001, is op de beoordeling daarvan het thans geldende recht van toepassing.
2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar;
3. Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."
Artikel 3:47, eerste lid, Awb luidt:
"1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit."
Artikel 3:48 Awb luidt:
"1. De vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
2. Verzoekt een belanghebbende binnen een redelijke termijn om de motivering, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt."
4. Eiseres is gezien haar leeftijd niet gehoord omtrent de onderbouwing van haar aanvraag.
In beroep is aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld inzage te hebben in het dossier van de neef. In het voornemen en, daardoor, in de bestreden beslissing wordt voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag eiseres uitsluitend naar het dossier van de neef verwezen. Nu eiseres niet van deze stukken kennis heeft kunnen nemen is zij in haar belangen geschaad.
Op grond van diezelfde omstandigheden is eiseres voorts van mening dat de beslissing een deugdelijke motivering ontbeert.
Voorts is eiseres van oordeel dat zij gezien de situatie in het land van herkomst niet uitgezet kan worden en dat aan haar categoriale bescherming dient te worden gegeven.
Tenslotte is eiseres van mening dat haar ten onrechte een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt onthouden.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31, Vw 2000.
Nu het bestreden besluit geen weigering inhoudt om aan eiseres een reguliere verblijfsvergunning te verlenen, staat verweerder op het standpunt dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep voor zover het zich richt tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning op grond van het gevoerde amv-beleid.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1. Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Angola niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiseres zal dus aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
6.2. Eiseres is vanwege haar jonge leeftijd niet gehoord. In het bestreden besluit worden de overwegingen die hebben geleid tot de afwijzing van haar aanvraag uit het voornemen als herhaald en ingelast beschouwd, nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om haar zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. In dit voornemen verwijst verweerder enkel naar het voornemen van de meegereisde meerderjarige neef van eiseres, met de overweging dat de inhoud van het voornemen tot afwijzing van diens aanvraag als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Blijkens de gedingstukken heeft (de gemachtigde van) eiseres diverse malen, zowel bij verweerder als bij de gemachtigde van de neef, vergeefs gepoogd om in bezit te komen van bedoeld voornemen, teneinde een zienswijze in te kunnen dienen.
Vorenstaande is ter zitting door verweerder bevestigd.
De rechtbank overweegt dat zulks niet strookt met het gestelde in artikel 39, eerste lid Vw 2000, waaruit blijkt dat:
"1. ...Het schriftelijk voornemen aan de vreemdeling (wordt) meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. De op de aanvraag betrekking hebbende stukken worden bij de schriftelijke mededeling gevoegd, voor zover de vreemdeling geen kennis kan hebben van de inhoud van deze stukken."
Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met het gestelde in de artikelen 3:47 en 3:48 Awb. Zij overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 3.115, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt het schriftelijk voornemen om de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet, af te wijzen aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan.
In hoofdstuk C3/3.15.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat dienaangaande het navolgende bepaald: "Aan de gemachtigde van de asielzoeker wordt een schriftelijke, gemotiveerde kennisgeving toegezonden. In het voornemen dient te worden ingegaan op alle relevante gronden waarop de voorgenomen afwijzing is gebaseerd, zodat de vreemdeling in staat is inhoudelijk te reageren op de voorgenomen afwijzing van zijn aanvraag."
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de samenhang van het voornemen in de procedure van eiseres en die van haar neef, verweerder -mede gelet op het bepaalde in Vc 2000, C3/3.15.2- was gehouden het voornemen van de neef van eiseres naar haar gemachtigde te verzenden.
Van belang is hierbij voorts dat uit de Memorie van Toelichting bij de Vw 2000 (TK 1998-1999, 26732, nr. 3) blijkt dat het afschaffen van de bezwaarprocedure er niet toe mag leiden dat de rechter, die zich mogelijkerwijs moet uitspreken over de door verweerder genomen beslissing, zich moet buigen over een dossier dat door het ontbreken van de bezwaarfase minder duidelijk zou zijn omtrent het standpunt van beide partijen met betrekking tot de feiten. Ook in de Memorie van Antwoord bij de Vw 2000 (EK 1999-2000, 26732, nr. 5b) is opgenomen dat de voornemen-procedure is bedoeld om te waarborgen dat de rechter beschikt over een goed opgebouwd dossier, waarin de standpunten van de verschillende partijen zijn neergelegd en dat deze voornemenprocedure de kwaliteit van de primaire beschikking waarborgt. De wetgever heeft groot belang gehecht aan de voornemenprocedure en de mogelijkheid om een zienswijze daarop in te dienen.
Verweerders stelling ter zitting dat, door aldus te handelen, eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad, volgt de rechtbank dan ook niet.
Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
6.3. Gelet hierop behoeven de verdere gronden -voor zover betrekking hebbend op de afwijzing van de asielaanvraag- geen bespreking.
6.4. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de beroepsgrond tegen de weigering om eiseres toe te laten als alleenstaande minderjarige vreemdeling, nu het bestreden besluit daarover geen beslissing bevat, overweegt de rechtbank het volgende.
De stelling van verweerder dat de bestreden beslissing geen rechtsgevolg in het kader van het amv-beleid heeft beoogd, kan hij daarin niet gevolgd worden. In de bestreden beschikking is, onder 4, overwogen dat de overwegingen uit het voornemen worden overgenomen en dienen te worden beschouwd als ingelast in de bestreden beslissing. In de betreffende overweging in het voornemen is expliciet overwogen dat eisers niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000.
Verweerder heeft deze overweging weliswaar aanvankelijk opgenomen in een voornemen dat alleen betrekking kan hebben op de asielaspecten van de aanvraag, maar verweerder heeft deze overweging vervolgens overgenomen en ingelast in een beschikking die aan een dergelijke beperking niet onderhevig is. Mede gelet hierop kan de bestreden beschikking bezwaarlijk anders worden gelezen dan als mede betrekking hebbende op de vraag of eiseres een amv-vergunning dient te worden verleend. De rechtbank merkt daarbij op dat een andere uitleg mogelijk vergaande procedurele gevolgen zou kunnen hebben. Indien immers verweerder verzuimt een ambtshalve uitgevoerde toetsing, waarvan in casu evident sprake is, tevens te bespreken onder de onderdelen 1, 2 en 5 van een beschikking, kan de vreemdeling, ten onrechte, een rechtsingang worden onthouden.
Gelet op het feit dat dit onderdeel van het beroepschrift zich richt tegen de ambtshalve weigering van verweerder een verblijfsvergunning regulier te verlenen, zal het beroepschrift ten aanzien van dit onderdeel aan verweerder in beginsel worden doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
7. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit, voor zover het de afwijzing van de asielaanvraag betreft, onrechtmatig en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Ten aanzien van de weigering eiser een amv-vergunning te verlenen zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
8. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,= en een wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart zich onbevoegd ten aanzien van onderdeel van het beroepschrift dat zich richt tegen de weigering van verweerder om eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'alleenstaande minderjarige vreemdeling';
2. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
3. vernietigt het bestreden besluit;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2003, in tegenwoordigheid van H. Backx, griffier.
afschrift verzonden op: 10 juli 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.