Voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Inzake : A, verzoeker, gemachtigde mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. O.J. Elbertsen, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, geboren op [...] 1964, bezit Turkse nationaliteit. In 1978 is verzoeker een vergunning tot verblijf bij ouders verleend. Op 17 maart 1986 is verzoeker een vestigingsvergunning verleend, welke vergunning op 1 april 2001 is omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
2. Op 25 januari 2002 heeft verweerder de verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken en verzoeker ongewenst verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij schrijven van 24 september 2002 zowel een bezwaarschrift als een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe uitzetting hangende de bezwaarprocedure te voorkomen.
3. Op 2 april 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, zittingsplaats Rotterdam, overwogen dat het bezwaarschrift naar zijn voorlopig oordeel ontvankelijk is. Tevens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. Verweerder heeft op 14 mei 2003 en 19 juni 2003 aanvullende verweerschriften ingediend.
4. De openbare behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2003. Verzoeker heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 73, eerste lid Vw 2000, voor zover in dezen van belang, wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag (…) opgeschort tot op het bezwaar is beslist. Op grond van het bepaalde in het tweede lid sub d van voormeld artikel is het eerste lid niet van toepassing indien de aanvraag is afgewezen op de grond als bedoeld in artikel 22, eerste lid onder c of d Vw 2000.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.2, eerste lid Vreemdelingenbesluit 2000 (verder: Vb 2000) blijft, in afwijking van artikel 73, tweede lid van de Wet, uitzetting van een vreemdeling achterwege indien het betreft een vreemdeling die:
a. onderdaan is van een land dat partij is bij het Europees Vestigingsverdrag;
b. onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet is geëindigd, gedurende twee aaneengesloten jaren dit rechtmatig verblijf heeft gehad;
c. zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd, en
d. tijdig bezwaar heeft gemaakt (…) tegen een beschikking waarbij het rechtmatig verblijf is beëindigd.
Op grond van het bepaalde in het tweede lid van genoemd artikel blijft het eerste lid buiten toepassing, indien de uitzetting van de vreemdeling wegens dwingende redenen van nationale veiligheid gerechtvaardigd is.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1 De voorzieningenrechter heeft op 2 april 2003 voorlopig geoordeeld dat het bezwaarschrift ontvankelijk is en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld inhoudelijk verweer te voeren. Verweerder heeft bij bovengenoemde aanvullende verweerschriften van 14 mei 2003 en 19 juni 2003 naar voren gebracht te persisteren bij het standpunt dat het bezwaarschrift niet verschoonbaar te laat is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
Voor zover verweerder van oordeel is dat er niet van uit mag worden gegaan dat een gemachtigde van verzoeker bekend was nu de toenmalige gemachtigde van verzoeker slechts éénmaal contact heeft opgenomen met verweerder op 9 januari 1997, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het enkele feit dat een gemachtigde van verzoeker bij verweerder bekend was leidt ertoe dat verweerders beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B1/4.5 Vc 2000 verplicht de beschikking mede toe te zenden aan de gemachtigde. Het feit dat tussen het betreffende contact met de gemachtigde en de bestreden beschikking een periode van vijf jaar zit, verschoont verweerder niet van deze verplichting. De voorzieningenrechter wijst er in dit kader op dat verzoeker gedurende deze vijf jaar gedetineerd is geweest.
Gelet op bovenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de beslissing zoals verwoord in de heropening van het onderzoek van 2 april 2003 te heroverwegen.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet verzoeker aan de eisen van artikel 7.2, eerste lid Vb 2000. Hiermee komt aan het bestreden besluit van rechtswege schorsende werking toe. De voorzieningenrechter overweegt derhalve dat verzoeker geen belang meer heeft bij onderhavig verzoek om voorlopige voorziening zodat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting betoogd dat verzoeker voorts belang heeft bij de gevraagde voorziening omdat hij gelet op hetgeen dienaangaande is bepaald in de Wet arbeid vreemdelingen uitsluitend op basis van een rechterlijk oordeel omtrent voortgezet verblijf hangende de bezwaarprocedure in de gelegenheid zal worden gesteld om te werken. De voorzieningenrechter overweegt dat dit belang eerst ter zitting naar voren is gebracht en derhalve in strijd komt met een goede procesorde.
5. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 (1 punt voor het verzoekschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 109 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
afschrift verzonden op: 19 augustus 2003
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.