ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8287

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/8262
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse vrouw met problemen door politieke activiteiten van haar man

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiseres, een Iraanse vrouw die problemen heeft ondervonden vanwege de politieke activiteiten van haar man. Eiseres heeft op 19 december 2000 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag is door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder eiseres haar documenten niet heeft kunnen overleggen. Eiseres heeft verklaard dat zij tijdens haar vlucht geen originele documenten heeft kunnen meenemen en dat de documenten die zij nog heeft, zich bij familie in Iran bevinden. De rechtbank stelt vast dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres niet voldoende is beoordeeld door de verweerder. De rechtbank wijst erop dat de zorgvuldigheid vereist dat het asielrelaas op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, voordat kan worden geconcludeerd dat het ontbreken van documenten aan eiseres kan worden toegerekend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond, waarbij de verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr. : 02/8262.
Inzake : A, eiseres,
gemachtigde mr. H. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. van Blankenstein, advocaat te
Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1970, bezit de Iraanse nationaliteit. Zij verblijft sedert 18 november 2000 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Na zich daartoe op 20 november 2000 te hebben gemeld bij de korpschef van het regionale politiekorps Midden en West Brabant heeft eiseres op 19 december 2000 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft eiseres op 18 oktober 2001 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft haar zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij beschikking van 2 januari 2002 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag beslist.
2. Bij faxbericht van 29 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 28 februari 2002 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld. Bij faxbericht van 2 september 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het beroep door een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 september 2002. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens was mevrouw B, moeder van eiseres, ter zitting aanwezig als getuige. Mevrouw B is ter zitting als getuige gehoord. Mevrouw R. Vassagh was ter zitting aanwezig als tolk Farsi. Bij beslissing van 6 december 2002 heeft de rechtbank besloten tot heropening van het onderzoek ter verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer. De openbare behandeling van het beroep door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 februari 2003. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens was mevrouw Abravesh ter zitting aanwezig als tolk Farsi.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet Stb 1965, 40 is per deze datum ingetrokken. Op de beoordeling van het bestreden besluit is het bepaalde in de Vw 2000 van toepassing.
2.1 Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres het volgende naar voren gebracht. Eiseres is afkomstig uit Teheran, Iran. Toen eiseres in de eerste klas van de middelbare school zat is haar moeder (zij was koningsgezind) opgepakt en gevangen gezet wegens staatsondermijnende activiteiten. Eiseres is met haar vader bij de oma van vaderszijde gaan wonen. Na haar huwelijk ontdekte eiseres dat haar echtgenoot politieke activiteiten verrichtte. Eiseres wilde hier niets van weten. Op een dag in augustus 1999 kwam een vriend van de echtgenoot van eiseres vertellen dat de echtgenoot van eiseres was gearresteerd en dat eiseres en haar kinderen dienden te vertrekken, omdat zij anders problemen zouden krijgen met de veiligheidsdienst. Eiseres is toen naar kennissen gegaan en heeft contact opgenomen met haar moeder. Vervolgens heeft eiseres samen met haar zus en hun beider kinderen haar land verlaten. Eiseres is op een vals Iraans paspoort via Van naar Izmir, Turkije, gereisd. De eerste nacht dat eiseres in Izmir was vond daar een zeer ernstige aardbeving plaats. Door de chaos die ontstond liep eiseres de afspraak met de reisagent mis. Na met hulp van een Iraanse man contact te hebben gelegd met haar moeder in Nederland is eiseres naar Istanbul gereisd, waar zij haar moeder heeft ontmoet. Na twee weken is eiseres naar Ankara gereisd waar zij op 21 september 1999 contact heeft gezocht met de UNHCR. Aan eiseres werd meegedeeld dat zij naar Aghri diende te reizen, waar dan zou worden beoordeeld of zij vluchteling was. Eiseres durfde dit echter niet, omdat deze plaats vlak bij de Iraanse grens ligt en bekend is dat men wordt teruggestuurd naar Iran als de aanvraag wordt afgewezen. Op 24 september 1999 heeft eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd bij de Nederlandse Ambassade te Ankara, welke aanvraag is afgewezen. Vervolgens is eiseres teruggekeerd naar Istanbul, waar haar moeder een appartement voor haar had gehuurd. In december 1999 werden eiseres en haar zus en hun kinderen in Istanbul op straat aangehouden door de politie en vastgezet in een cel. De volgende dag werden zij overgebracht naar Iran en naar (waarschijnlijk) Tabriz gebracht, waar zij een nacht werden vastgehouden. De daarop volgende dag werden eiseres en haar kinderen naar een gevangenis in (waarschijnlijk) Teheran gebracht. Na twee dagen werd eiseres gescheiden van haar kinderen. Toen eiseres daartegen protesteerde werd zij mishandeld, haar hoofd werd tegen de muur geslagen. Na ongeveer een week werd eiseres verhoord, zij diende informatie te verschaffen over de activiteiten van haar echtgenoot. Eiseres wist hier echter niets van. Tijdens het tweede, derde en vierde verhoor werd eiseres vastgebonden en verkracht. Toen eiseres last kreeg van ernstige bloedingen mocht zij naar de medische dienst, waar de arts bereid bleek om eiseres te helpen. Hij heeft contact opgenomen met de moeder van eiseres en geregeld dat eiseres vanuit het ziekenhuis, waar zij naar toe moest, kon ontsnappen. Dit was in oktober 2000. Vanuit het ziekenhuis werd eiseres vervoerd in een ambulance die eiseres ergens heeft afgezet. Samen met een reisagent is eiseres naar Tabriz gereisd, waar zij werd overgedragen aan een haar onbekende man. In een aantal etappes heeft zij vervolgens per (vracht)auto Nederland bereikt, aldus eiseres.
2.2 Bij faxbericht van 29 november 2001 heeft eiseres een verklaring overgelegd van M.B. Mohammed, AGZ arts MOA Zuid Holland Zuid, gedateerd 27 november 2001, betreffende haar lichamelijke klachten (rugklachten, vaginale afscheiding met brandend gevoel en jeuk, onregelmatige menstruatie) en psychische klachten, alsmede een brief van H. Boot, neuroloog, gedateerd 9 november 2001, betreffende haar rug- en beenklachten.
2.3 In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat haar ten onrechte geen verblijfsvergunning asiel is verleend. Naar de mening van eiseres heeft verweerder haar relaas ten onrechte als ongeloofwaardig beoordeeld. Eiseres betwist dat zij onvoldoende gegevens heeft overgelegd met betrekking tot haar identiteit en reisroute. Eiseres heeft een kopie van haar geboorteboekje/identiteitsbewijs overgelegd. Verder is ten behoeve van eiseres in 1999 een mvv aangevraagd en bevindt de moeder van eiseres zich in Nederland. De nationaliteit en identiteit van eiseres kunnen derhalve worden gecontroleerd. Dat eiseres geen originele documenten bij zich heeft kan haar niet worden aangerekend, gelet op de wijze waarop zij de tweede keer is gevlucht. Voor zover verweerder stelt dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent haar tweede vlucht niet aannemelijk wordt geacht, hanteert verweerder een cirkelredenering, omdat hetgeen is aangevoerd omtrent de tweede vlucht mede niet aannemelijk wordt geacht wegens het ontbreken van voldoende documenten. Naar de mening van eiseres accepteert verweerder ten onrechte niet dat zij haar verklaringen omtrent de plaats waar haar documenten zich bevinden heeft gecorrigeerd. Het is altijd mogelijk dat iemand zich vergist tijdens een gehoor en dat later tijdens een ander of desnoods hetzelfde gehoor corrigeert. Eiseres wijst erop dat zij reeds in het eerste gehoor heeft aangegeven dat alle belangrijke papieren bij haar schoonfamilie werden bewaard. Dat zij aldus bij vergissing ook van haar gestolen papieren eerst heeft gezegd dat die bij familie werden bewaard is niet zo vreemd. Met betrekking tot het niet meevluchten met haar moeder blijft eiseres erbij dat zij in eerste instantie de vraag dienaangaande verkeerd heeft begrijpen. Dat doet niets af aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Ten onrechte trekt verweerder in twijfel dat eiseres een jaar gedetineerd zou zijn geweest en dat de arts en bewakers een risico zouden hebben willen nemen om eiseres vrij te krijgen. Omtrent haar ontsnapping heeft eiseres geen tegenstrijdige maar aanvullende verklaringen afgelegd. Dat eiseres wellicht relatief eenvoudig heeft kunnen ontsnappen betekent niet dat zij bij terugkeer geen vrees voor vervolging zou hebben. Ten onrechte acht verweerder de verklaringen van eiseres over de verkrachtingen tegenstrijdig. Ten onrechte heeft verweerder de door eiseres overgelegde doktersverklaringen ter zijde geschoven omdat het vluchtrelaas ongeloofwaardig wordt geacht.
2.4 Ter zitting van 13 september 2002 heeft mevrouw B, moeder van eiseres, inlichtingen verstrekt over haar rol in en de gang van zaken bij de ontsnapping van eiseres in oktober 2000. Tevens heeft zij inlichtingen verstrekt over haar eigen verleden en omtrent de reden waarom eiseres destijds niet met haar is meegevlucht.
2.5 Ter zitting van 20 februari 2003 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van haar aanvraag te sterk de nadruk is gelegd op het ontbreken van originele documenten. Verweerder heeft niet in redelijkheid kunnen concluderen tot ongeloofwaardigheid van het relaas van eiseres op grond van het ontbreken van documenten. Als compensatie voor het ontbreken van originele documenten heeft eiseres haar moeder als getuige meegenomen naar zitting en zijn medische stukken overgelegd. Ten onrechte is hiermee geen rekening gehouden. Bij het ontbreken van originele documenten mag de lat voor wat betreft de positieve overtuigingskracht van een relaas wel wat hoger worden gelegd, maar het is onredelijk om in dat geval zonder meer van de oneerlijkheid van de asielzoeker uit te gaan.
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres op geen van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Naar mening van verweerder is afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres doordat zij ter staving van haar aanvraag onvoldoende reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. Op basis van de door eiseres overgelegde kopie van haar identiteitsbewijs kan haar identiteit niet worden vastgesteld. Evenmin is dit mogelijk op basis van de overgelegde stukken betreffende de in Turkije gevoerde mvv-procedure. Naar de mening van verweerder moet de reden die eiseres heeft aangevoerd voor het feit dat zij geen enkel origineel document met betrekking tot haar identiteit of nationaliteit heeft overgelegd als volstrekt onvoldoende van de hand worden gewezen. Dat eiseres haar paspoort en trouwboekje bij familie in Iran heeft achtergelaten is in strijd met haar verplichting om optimale medewerking te verlenen. Bovendien is het volgens verweerder vreemd dat eiseres vreesde meer problemen te krijgen wanneer zij bij controle geïdentificeerd zou worden dan wanneer zij zich bij een controle in het geheel niet zou kunnen identificeren. Voor zover eiseres stelt dat een en ander begrijpelijk is gelet op de wijze waarop zij de tweede keer is gevlucht merkt verweerder op dat deze vlucht niet geloofwaardig wordt geacht. Zelfs al zou eiseres in haar verklaringen omtrent haar vlucht moeten worden gevolgd, dan nog is niet afdoende uitleg gegeven voor de omstandigheid dat eiseres op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij pogingen heeft gedaan om de gevraagde documenten alsnog in haar bezit te krijgen. Verder heeft eiseres omtrent de plaats van het origineel van haar identiteitsbewijs tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Daarnaast acht verweerder een aantal verklaringen van eiseres op zichzelf bevreemdend. Zo is de verklaring van eiseres dat zij niet met haar moeder is meegevlucht omdat zij daarvoor geen toestemming had van haar vader bevreemdend, aangezien eiseres ten tijde van de vlucht van haar moeder reeds meerderjarig was. Niet valt in te zien dat bij deze verklaring sprake is geweest van een misverstand. Tevens acht verweerder bevreemdend dat eiseres er pas na een of twee jaar achter kwam dat haar moeder was gevlucht. Verder is naar de mening van verweerder niet geloofwaardig dat eiseres niets afweet van de activiteiten van haar echtgenoot, vooral niet omdat zij stelt vanwege deze activiteiten te zijn gearresteerd en verhoord. Niet geloofwaardig is volgens verweerder dat eiseres een jaar zou zijn vastgehouden indien zij niets wist te verklaren over de activiteiten van haar echtgenoot, zeker nu blijkens de ambtsberichten van 30 augustus 2001 en 21 december 1999 familiehechtenis (Sippenhaft) in Iran niet meer voorkomt. Ongeloofwaardig is ook dat eiseres niets weet te vertellen omtrent de kleding van haar bewakers. Evenmin is geloofwaardig dat de gevangenisarts en de bewakers het risico hebben willen nemen om eiseres te helpen ontsnappen. Dat sprake zou zijn geweest van omkoping is een speculatie van eiseres die niet is gebaseerd op concrete feiten en omstandigheden. Verder is het opmerkelijk dat eiseres niets weet omtrent de gestelde omkoping van de bewakers, terwijl dit door familieleden is gebeurd. Bovendien zijn de verklaringen van eiseres aangaande haar ontsnapping tegenstrijdig. Ook is eiseres niet consistent in haar verklaringen met betrekking tot seksueel misbruik: in het nader gehoor heeft zij niets verteld over de vierde verkrachting, die plaatsvond tijdens haar tweede vlucht, terwijl haar nadrukkelijk was gevraagd of zij alles had verteld wat van belang was. Al met al acht verweerder de verklaringen van eiseres derhalve niet geloofwaardig. Verder is niet aannemelijk dat eiseres thans in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten vanwege de activiteiten van haar echtgenoot. Daartoe acht verweerder van belang dat eiseres kennelijk niet als belangrijke gevangene werd gezien, gelet op de wijze waarop zij is ontsnapt. Aangezien geen geloof wordt gehecht aan de detentie van eiseres kan evenmin geloof worden gehecht aan de verklaring van eiseres dat zij psychische problemen heeft ten gevolge van de gestelde langdurige gevangenschap en lichamelijke en seksuele mishandeling.
3.2 Ter zitting van 20 februari 2003 heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 29 juli 2002, 200202959/1 (JV 2002, 314), benadrukt dat op een asielzoeker die toerekenbaar documentloos is een zwaardere bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij bescherming behoeft. Bij toerekenbare documentloosheid is sprake van aantasting van de geloofwaardigheid van het vluchtverhaal waardoor van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich nog meer inspant dan andere asielzoekers om de noodzaak tot bescherming aan te tonen. Een relaas kan reeds ongeloofwaardig worden geacht indien sprake is van inconsistente of onaannemelijke verklaringen of wanneer nadere onderbouwing in redelijkheid verlangd kan worden. Willen de verklaringen voor waar worden gehouden dan dient er een positieve overtuigingskracht vanuit te gaan, bijvoorbeeld doordat concrete en gedetailleerde verklaringen zijn afgelegd. Niet verifieerbare, vage, bevreemdende of onwaarschijnlijke verklaringen doen daarentegen afbreuk aan de overtuigingskracht. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de ABRS van 8 oktober 2002, 200204720/1 (JV 2002, 414), 13 september 2002, 200204303/1 (JV 2002, 435) en 27 januari 2003, 200206297/1 (JV 2003, 103).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loop om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijk of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. In het tweede lid, aanhef en onder f van dit artikel is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
4.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig acht. In zijn uitspraak van 27 januari 2003, 200206297/1 (JV 2003/103), heeft de ABRS zich uitgelaten over de toetsing in rechte van de beoordeling door verweerder van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Als rechtsregel is geformuleerd dat de maatstaf bij de te verrichten toetsing niet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid van het relaas is, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat de minister, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. Dit laat onverlet dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering die het recht daaraan stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan moet toetsen.
4.5 In het onderhavige geval ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres heeft kunnen komen. Althans, de rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn oordeel dienaangaande onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Daartoe wordt het volgende overwogen. De rechtbank volgt verweerder in zijn oordeel dat eiseres bij haar aanvraag ter onderbouwing van haar identiteit en asielrelaas onvoldoende originele documenten heeft overgelegd. Op basis van de door eiseres overgelegde documenten (kopieën van stukken betreffende haar mvv-aanvraag in Turkije in 1999, waaronder een kopie van haar geboorteakte/identiteitsbewijs) kan de identiteit van eiseres niet zonder meer worden vastgesteld. Eiseres heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het ontbreken van originele documenten haar niet is toe te rekenen. Daartoe heeft zij verwezen naar de wijze waarop zij de tweede keer is gevlucht. Tevens heeft eiseres aangegeven dat zij de documenten die zich nog bij (schoon)familie in Iran bevinden niet heeft laten opsturen omdat zij met deze familie geen contact durft op te nemen. Gelet hierop doet zich naar het oordeel van de rechtbank de situatie voor dat het antwoord op de vraag of de vreemdeling al dan niet toerekenbaar ongedocumenteerd is, afhankelijk is van de vraag of het asielrelaas geloofwaardig kan worden geacht. In een dergelijke situatie vereist de zorgvuldigheid dat verweerder het asielrelaas op zijn eigen merites beoordeelt alvorens te beslissen over de toepasselijkheid van artikel 31, eerste lid, onder f van de Vw 2000, aangezien anders, zoals eiseres terecht heeft opgemerkt, een cirkelredenering ontstaat. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich hiervan in voldoende mate rekenschap heeft gegeven. Verweerder heeft geconcludeerd tot toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 met name onder verwijzing naar hetgeen is overwogen bij de beoordeling van het asielrelaas, terwijl bij de beoordeling van het asielrelaas van de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 is uitgegaan.
4.6 Ook indien van de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 moet worden uitgegaan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de verklaringen van eiseres, in onderlinge samenhang beschouwd, niet geloofwaardig kunnen worden geacht. Daartoe wordt overwogen dat het uiteindelijk oordeel van verweerder omtrent de geloofwaardigheid van het relaas blijkens het bestreden besluit rust op het oordeel dat dit relaas op een aantal punten bevreemdend, tegenstrijdig, dan wel ongeloofwaardig is. De rechtbank acht echter onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat het relaas op de door verweerder aangehaalde punten daadwerkelijk bevreemdend, tegenstrijdig, dan wel ongeloofwaardig is.
4.7 Zo werpt verweerder eiseres tegen dat zij heeft verklaard dat zij destijds niet met haar moeder is meegegaan omdat zij toen nog minderjarig was en van haar vader geen toestemming kreeg om te vertrekken. Verweerder acht deze verklaring bevreemdend omdat eiseres, toen haar moeder vluchtte, al meerderjarig was. In de zienswijze heeft eiseres er echter op gewezen dat verweerder haar verkeerd heeft begrepen. Zij dacht dat gedoeld werd op de periode dat zij van haar moeder werd gescheiden. Zij had toen nog een jeugdige leeftijd. Gelet op de context waarin de vraag werd gesteld - de direct voorafgaande vragen hadden betrekking op de periode van de arrestatie van haar moeder en de scheiding van haar ouders - acht de rechtbank dit een aannemelijke verklaring. Indien de interpretatie van verweerder wordt gevolgd is hetgeen eiseres stelt onbegrijpelijk, terwijl indien de uitleg van eiseres wordt gevolgd een en ander op zijn plaats valt, zodat deze uitleg veel meer voor de hand ligt. Ook indien artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 van toepassing is kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank een (schijnbaar) onlogisch aspect in een gehoor niet zonder nadere motivering aan de vreemdeling tegenwerpen wanneer de vreemdeling er een overtuigende verklaring voor geeft. Evenmin brengt de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, onder f van de Vw 2000 met zich mee dat taalkundige dubbelzinnigheden in de verslagen van de gehoren zonder meer als tegenstrijdigheden aan de vreemdeling kunnen worden tegengeworpen. Zo komt het de rechtbank bij lezing van de gehoren voor dat de verklaringen die eiseres heeft afgelegd omtrent de gang van zaken bij haar ontsnapping eerder aanvullend zijn dan tegenstrijdig. In het eerste gehoor geeft eiseres aan dat zij van de bewakers de auto mocht verlaten. Vervolgens staat er dat "de mannen" haar zeiden dat ze met Ahmadi (de reisagent) moest meegaan. "De mannen" kan zowel verwijzen naar de ooms van eiseres, die haar, zoals zij in het nader gehoor heeft verklaard, stonden op te wachten, als naar de bewakers van de ziekenauto. Onvoldoende is gemotiveerd waarom voor de laatste mogelijkheid moet worden gekozen en de verklaringen van eiseres als tegenstrijdig moeten worden begrepen en niet als aanvullend.
4.8 Tevens is onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres met betrekking tot het seksueel misbruik tegenstrijdig moeten worden geacht in plaats van aanvullend. Eiseres heeft in het nader gehoor verklaard tijdens haar detentie driemaal te zijn verkracht. Op de vraag "bent u verder het slachtoffer geweest van seksueel misbruik?" heeft eiseres blijkens het verslag geantwoord "nee". Eiseres heeft echter direct na aanvang van het aanvullend gehoor aangegeven dat ten onrechte niet in het nader gehoor staat vermeld dat zij ook nog is verkracht tijdens haar vlucht naar Nederland. Eiseres stelt genoemde vraag met 'nee' te hebben beantwoord omdat de vierde verkrachting geen verband hield met de reden van haar vertrek. De rechtbank acht dit in casu een overtuigende verklaring, aangezien in het nader gehoor - zoals aan de vreemdeling wordt duidelijk gemaakt - de vluchtmotieven centraal staan en niet wat tijdens de reis is voorgevallen. Verweerder heeft hier geen argumenten tegenover gesteld, maar zonder meer geconcludeerd tot tegenstrijdigheid.
4.9 Voor zover verweerder aan eiseres tegenwerpt dat het bevreemdend is dat eiseres er pas na één of twee jaar achter kwam dat haar moeder was gevlucht overweegt de rechtbank dat uit het voornemen lijkt te volgen dat verweerder deze verklaring bevreemdend acht in samenhang met de verklaring van eiseres aangaande de niet-verleende toestemming van haar vader om met haar moeder mee te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de spanning tussen beide verklaringen des te meer reden om eiseres te volgen in haar uitleg dat de verklaring omtrent de niet-verleende toestemming om met haar moeder mee te gaan betrekking had op de periode van de scheiding van haar ouders en niet op de vlucht van haar moeder. Als verklaring dat zij pas na één of twee jaar vernam dat haar moeder was gevlucht heeft eiseres aangegeven dat zij sinds haar twaalfde bij (familie van) haar vader woonde en dat zij op het moment dat haar moeder vluchtte al was getrouwd. De rechtbank acht dit niet persé onaannemelijk. Het andersluidend standpunt van verweerder is niet nader gemotiveerd.
4.10 Voor zover verweerder aan eiseres tegenwerpt dat niet geloofwaardig is dat eiseres zou zijn gearresteerd vanwege de activiteiten van haar man als zij van deze activiteiten niets afwist, overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft verklaard dat zij vanwege de activiteiten van haar man is gearresteerd; zij heeft alleen verklaard over deze activiteiten te zijn gehoord. Ook over de activiteiten van andere familieleden stelt zij te zijn ondervraagd. De rechtbank ziet niet in waarom het ongeloofwaardig zou zijn dat eiseres niet wist wat de activiteiten van haar echtgenoot inhielden, nu zij heeft aangeven dat zij daarmee van het begin af niets te maken wilde hebben, omdat zij wist wat voor moeilijkheden dit zou kunnen geven. Ook op dit punt heeft verweerder zijn standpunt niet onderbouwd. Voor zover verweerder de arrestatie en langdurige hechtenis van eiseres ongeloofwaardig acht omdat "Sippenhaft" blijkens de ambtsberichten inzake de situatie in Iran niet meer voorkomt overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft gesteld dat haar detentie een geval van "Sippenhaft" zou betreffen. De rechtbank ziet ook niet in waarom verweerder de detentie van eiseres met "Sippenhaft" in verband brengt aangezien de echtgenoot van eiseres (naar gesteld) reeds was gearresteerd op het moment dat eiseres werd gedetineerd. Wellicht acht verweerder de detentie van eiseres om andere redenen ongeloofwaardig, maar dit blijkt niet uit het bestreden besluit. Niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of langdurige (arbitraire) gevangenschap onder de specifieke omstandigheden die eiseres heeft geschetst, gelet op de werking van het rechtssysteem in Iran, al dan niet waarschijnlijk is.
4.11 Ook het oordeel van verweerder dat het ongeloofwaardig is dat eiseres door omkoping zou zijn vrijgekomen acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar zal het verlenen van medewerking aan een ontsnapping een risico met zich meebrengen, maar dat de ontsnapping reeds daarom ongeloofwardig is, acht de rechtbank een onvoldoende motivering voor die conclusie.Verder ligt het nogal voor de hand dat eiseres niet zelf, maar haar familieleden de gestelde omkoping hebben geregeld, zodat eiseres van de details dienaangaande niet op de hoogte was.
4.12 Zoals verweerder ter zitting van 20 februari 2003 heeft erkend bevatten de verklaringen van eiseres slechts één 'duidelijke' tegenstrijdigheid, te weten aangaande de plaats van het origineel van haar identiteitskaart. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat eiseres in het eerste gehoor en aan het begin van het nader gehoor heeft verklaard dat dit document zich bij familie in Iran bevindt. Later in het nader gehoor heeft eiseres echter aangegeven dat dit document is gestolen in Turkije, tegelijk met het paspoort van haar moeder. Dit heeft zij later bevestigd in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze. In aanmerking genomen de wijze waarop eiseres zich in het nader gehoor heeft gecorrigeerd en gelet op het feit dat zij van andere originele documenten (zoals paspoort en huwelijksakte) steeds heeft gezegd dat deze zich bij schoonfamilie bevinden kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet louter op grond van deze tegenstrijdigheid worden geoordeeld dat haar relaas ongeloofwaardig is. Evenmin kon verweerder redelijkerwijs louter op grond van deze tegenstrijdigheid de door eiseres overgelegde medische verklaringen ter zijde schuiven. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres concrete en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd, welke geen ongerijmde wendingen bevatten. Tevens acht de rechtbank van belang dat eiseres aan het begin van het aanvullend gehoor heeft aangegeven dat haar bij de nabespreking van het verslag van het nader gehoor is opgevallen dat dit verslag veel tekortkomingen bevat, dat het oppervlakkiger is dan wat zij heeft verteld. Niet alles wat zij heeft gezegd is genoteerd dan wel door de tolk vertaald. De tegenwerping van verweerder dat eiseres heeft verklaard dat zij de tolk heeft begrepen doet daaraan niet af, nu eiseres - ook al kon zij de tolk goed verstaan - niet kon oordelen over de vertaling die de tolk gaf van hetgeen zij heeft verklaard noch van wat daarvan is genotuleerd. Pas op basis van het verslag van het nader gehoor kon zij daar een inschatting van maken en toen bleek dat zij niet tevreden was over de verslaglegging.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
6. Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,00 euro.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van 644,00 euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden (Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) het door eiseres betaalde griffierecht van 22,69 euro (fl. 50,00) vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van deze uitspraak. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling als voorzitter en mr. A. van 't Laar en mr. B.J. Duinhof als leden van de rechtbank en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2003, in tegenwoordigheid van drs. M. Wiersma, griffier.
afschrift verzonden op: 17 juni 2003