Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/32603 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1967, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.Th. Moerkoert, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Op 2 juli 2001 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking „verblijf bij Nederlandse echtgenoot B“. Bij besluit van 19 oktober 2001 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 12 november 2001 heeft eiseres tegen dit besluit gemotiveerd bezwaar gemaakt. Op 25 september 2002 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Bij brieven van 21 november 2002 en 2 december 2002 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend. Op 17 januari 2003 en op 20 maart 2003 heeft J.J. Stam-Posthuma, arts werkzaam bij verweerders Bureau Medische Advisering (BMA), advies uitgebracht omtrent de medische situatie van de Nederlandse echtgenoot van eiseres B (hierna: referent). Het bezwaar is bij besluit van 6 juni 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 6 juni 2003 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 30 juni 2003. Op 16 juli 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 8 augustus 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C.
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan niet slagen. Hetgeen wordt gesteld ten aanzien van de verblijfsmogelijkheden in Marokko van eiseres (met kind) en eventueel referent - geen opvangmogelijkheid bij familie en te hoge hotelkosten - vormen geen bijzondere omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Gelet op de medische situatie van referent is de zaak, ter beoordeling van de medische implicaties voor referent bij vertrek van eiseres (en haar kind) om een in te dienen aanvraag voor een mvv in Marokko af te wachten, voorgelegd aan het BMA. Tevens is gevraagd naar de medische mogelijkheid referent voor de duur van de aanvraag mee te laten reizen naar Marokko. Gelet op het medisch advies van het BMA van 20 maart 2003 aangaande referent bestaat er geen beperking voor eiseres de behandeling van een aanvraag om een mvv in Marokko af te wachten. Het beroep van eiseres op artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan evenmin slagen. Niet is gebleken van dusdanig bijzondere feiten en omstandigheden dat uit het recht op respect voor het familie- of gezinsleven van eiseres de positieve verplichting voortvloeit eiseres hier te lande verblijf toe te staan. Er is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven tussen eiseres en haar minderjarige kind in het land van herkomst uit te oefenen. Voorts is niet gebleken van een objectieve belemmering voor referent om het gezinsleven tijdelijk in het buitenland uit te oefenen. Immers, blijkens het medisch advies van het BMA bestaat er, onder voorwaarden, medisch geen contra-indicatie voor een reis naar Marokko en een verblijf van maximaal drie maanden aldaar. Ten slotte valt niet uit te sluiten dat eiseres in de nabije toekomst, na het volgen van de daartoe geëigende procedures, in aanmerking zou kunnen komen voor verblijf hier te lande.
2. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Met betrekking tot de vraag of referent wel drie maanden mee kan naar Marokko, wijst eiseres allereerst op het feit dat het opvalt dat in de vraagstelling die heeft geleid tot het eerste medisch advies van het BMA van 17 januari 2003 nog werd gewezen op het ontbreken van opvang en het financieel niet beschikbaar zijn van een hotel, terwijl dit niet bij het tweede medisch advies van het BMA van 20 maart 2003 is betrokken. Voorts wijst eiseres op een brief 16 juni 2003 van de psychiater van referent dr. J.J. van Straaten, waaruit blijkt dat referent dagelijks een omvangrijke hoeveelheid medicatie nodig heeft. Onduidelijk is of het mogelijk is voor drie maanden zoveel medicatie mee te krijgen dan wel mee te kunnen nemen. Daarnaast blijkt uit deze brief duidelijk dat referent zich nog regelmatig moet vervoegen bij de eerste hulp van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) te Amsterdam. De veronderstelling van het BMA dat referent mee kan reizen naar Marokko is onjuist en volstrekt theoretisch. Het staat niet vast dat de behandeling van de aanvraag maximaal drie maanden duurt, het staat niet vast dat referent zo’n omvangrijk medicatiepakket voor drie maanden kan meekrijgen en het staat niet vast dat er adequate opvang is in Marokko, nu eiseres en referent geen familie hebben in Marokko en slechts over een uitkering beschikken. Bovendien acht dr. J.J. van Straaten de voorgestelde reis naar Marokko ongewenst. Er vanuit gaande dat referent niet kan meereizen naar Marokko ontbeert referent bij vertrek van eiseres naar Marokko toezicht. Het is in strijd met de proportionaliteit om te verwachten dat referent dan drie maanden in een inrichting geplaatst kan worden. Eiseres doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarvoor naar de zaak D. In die zaak is in bezwaar ontheffing van het mvv-vereiste verleend, omdat degene bij wie verblijf werd verzocht niet alleen kon blijven in Nederland, maar ook niet mee kon reizen naar Ghana in verband met haar gezondheid. Tot slot wordt een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Het verwijderen van eiseres uit Nederland maakt inbreuk op haar gezinsleven en inbreuk op de persoonlijke integriteit en levenssfeer van referent.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv.
5. Voorts kan de Minister, ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Blijkens paragraaf B1/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het de bedoeling dat van de bevoegdheid om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv en niet, ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000, is vrijgesteld van het mvv-vereiste. In geschil is de vraag of verweerder eiseres, ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, vrij had moeten stellen van het mvv-vereiste.
7. Met betrekking tot de medische situatie van referent bevinden zich in het dossier de volgende stukken:
Een brief van 6 juni 2001 van de behandeld arts van referent, dr. J.J. van Straaten, waarin onder meer het volgende staat:
‘Referent is sinds 25 september 1992 regelmatig onder mijn behandeling (en sinds 1987 bij mijn voorganger) als psychiatrisch patiënt en daarbij heeft hij ook een moeilijk in te stellen epilepsie. Ondanks uitgebreide medicatie met onder andere carbamazepine, lamietal en neurontin rapporteert hij regelmatig aanvallen, thans nog circa 8 per maand.
Referent kan niet alleen gelaten worden en toezicht van eiseres is hier onmisbaar.’
Door referent bijgehouden overzichten over de maanden januari 2001 tot en met september 2001, waaruit blijkt dat hij in die periode ondanks zijn medicatie, minimaal zeven keer en maximaal veertien keer per maand een epilepsieaanval heeft gehad.
Een brief van 8 november 2001 van de behandeld arts van referent, dr. J.J. van Straaten, waarin onder meer het volgende staat:
‘Referent is reeds lange tijd onder behandeling wegens depressieve stoornis, angststoornissen met paniekaanvallen en moeilijk in te stellen epilepsie.
De epilepsie is moeilijk in te stellen met een hoge dosis per dag met onder andere 800 mg tegretol en 3600 mg neurontin is het aantal aanvallen per maand verminderd, maar tijdens deze gespannen periode treedt weer een verergering op.
Eiseres vangt hem goed op. Van zijn familie heeft hij niets te verwachten en wanneer eiseres een aantal maanden naar Marokko terug moet, zullen de problemen van referent escaleren.
Ik acht het dan ook van groot belang dat eiseres bij hem in Amsterdam blijft om hem zowel wat de epilepsie als psychisch op te vangen.’
Een rapport van 17 januari 2003 van J.J. Stam-Posthuma, arts van het BMA, naar aanleiding van door verweerder gestelde vragen, waarin onder meer het volgende staat:
‘Referent is bekend met heden niet actuele verslavingsproblematiek en wel actuele epilepsie (vallende ziekte). Referent heeft gemiddeld 8-10 aanvallen per maand, al dan niet gepaard gaande met incontinentie voor urine en/of ontlasting.’
‘Referent staat sinds 1987 onder medische behandeling en vanaf 1992 onder behandeling van de huidige behandelaar. In eerste instantie vond psychiatrische behandeling plaats in verband met verslavingsproblematiek, die volgens de behandelaar geheel is verdwenen. Heden staat referent nog onder behandeling in verband met een moeilijk in te stellen epilepsie. Referent gebruikt in verband hiermee diverse medicamenten die herhaaldelijk dienen te worden bijgesteld c.q. aangepast. Daarnaast gebruikt referent sederende medicatie en slaapmedicatie.
Tevens ontvangt referent veel steun en zorg (opvang bij aanvallen) van zijn vrouw, hetgeen door de behandelaar, mede gelet op de vroegere aanwezige verslavingsproblematiek, als essentieel voor de gezondheidstoestand van referent wordt beschouwd. Hier kan ik aan toevoegen dat bij deze vorm van epilepsie met deze frequentie van aanvallen onder medicatie, het van essentieel belang is dat er sprake is van trouwgezette medicatie-inname en voortdurende begeleiding/toezicht. De vrouw van referent lijkt mij in deze, gelet op de band die zij met referent heeft en het feit dat zij deze functie reeds invult, hiervoor de aangewezen persoon.
Er is sprake van blijvende neurologische problematiek en aanleg tot verslavingsproblematiek. Voor de neurologische problematiek is vooralsnog blijvende medische behandeling in de vorm van medicatie ter preventie c.q. minimalisering van de frequentie van de epilepsieaanvallen noodzakelijk.’
‘Er is sprake van een ernstig neurotisch beeld met een hoge frequentie van aanvallen onder medicatie. Bij staken van de medicatie bestaat er een reële kans op toename van de frequentie van dergelijke aanvallen en hierbij gepaard gaande risico’s (bijv. bij aanval op straat (mogelijk invaliderende of letale verwonding) of zwemmend (verdrinkingsdood)). Derhalve acht ik bij staken van de benodigde medicatie een medische noodsituatie op korte termijn aanwezig.’
Een nader rapport van 20 maart 2003 van J.J. Stam-Posthuma, arts van het BMA, naar aanleiding van de vraag van verweerder of referent voor de duur van de mvv-aanvraag met eiseres mee kan reizen naar Marokko, waarin onder meer het volgende staat:
‘Referent is bekend met een moeilijk te behandelen epilepsie. Behalve medicatie waarvoor medische begeleiding in verband met frequente medicatieaanpassing geïndiceerd is, is gegeven de frequentie van de aanvallen voortdurende toezicht/begeleiding nodig. Op dit moment vervult eiseres deze rol. Heden bestaat er medisch geen contra-indicatie voor een reis naar Marokko en een verblijf voor maximaal drie maanden aldaar op voorwaarde dat referent de hem voorgeschreven medicatie gedurende die tijd volgens laatste voorschrift doorgebruikt en gedurende zijn reis en aldaar wordt begeleid door eiseres. De hoeveelheid medicatie ter overbrugging van de periode tot aan het eerstvolgende consult hier te lande kan worden meegenomen. Op reis kan referent een medicijnenpaspoort en een schriftelijk medisch overzicht van zijn ziektegeschiedenis meenemen. Deze kunnen dan, indien eerdere medische hulp in Marokko geboden dient te worden, aan het behandelteam aldaar worden overhandigd.
Referent heeft in het verleden ervan blijk gegeven in tijden van spanning met een toename van epilepsieaanvallen te reageren. Gelet op de belangrijke rol die eiseres voor referent vervult (medicatie-inname, begeleiding/toezicht, steun), is te verwachten dat een scheiding van eiseres de frequentie van aanvallen zal verhogen.
In het verleden is er bij referent sprake geweest van verslavingsproblematiek waarvoor referent onder psychiatrische behandeling heeft gestaan. Deze problematiek is volgens de huidige behandelaar geheel verdwenen. Tevens is referent bekend met psychiatrische behandeling van depressieve klachten, angstklachten en paniekaanvallen. Heden gebruikt referent nog immer sederende medicatie en slaapmedicatie. De steun van eiseres wordt mede gelet op de vroeger aanwezige verslavings-problematiek door de behandelaar als essentieel voor de psychische gezondheidstoestand van referent gezien. Naar verwachting zal de spanning die een eventueel vertrek van eiseres voor referent met zich meebrengt en het wegvallen van de steun die referent aan de aanwezigheid van eiseres ontleent de (eerder) aanwezige psychische klachten van referent doen toenemen. Van crisisinterventies of (gedwongen) psychiatrische opnamen in het verleden wordt in de medische stukken aangaande referent geen melding gemaakt. Het lijkt mij dan ook niet waarschijnlijk dat bij het vertrek van eiseres voor een tijdsduur van maximaal drie maanden bij aanhoudende medische behandeling de psychische klachten van referent zodanig zullen opvlammen dat hiervoor een gedwongen klinische opname nodig zal zijn. Indien geïndiceerd, zal dit de regels van de Wet Bijzondere opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen volgend, hier te lande kunnen worden geëffectueerd.’
Een brief van 16 juni 2003 van de behandeld arts van referent, dr. J.J. van Straaten, waarin onder meer het volgende staat:
‘Ik krijg referent niet aanvalsvrij ook niet met de modernste medicatie. Hij gebruikt thans een hoge dosis keppra (4 x 500mg), verder carbanazepine (4 x 200 mg), oxazepam (7 x 50 mg), tranxène (3 x 10 mg) en akineton.
Soms moet referent naar de eerste hulp van het OLVG voor een akinetoninjectie, omdat als bijwerkingen van de medicijnen kramp in de mond en tong ontstaat, zodat hij niet kan praten.
Het is voor eiseres niet eenvoudig de zaak op te vangen, maar het lukt haar goed.
Het laat zich aanzien dat de toestand van referent in Marokko gedurende een onzekere lange periode met alle spanningen van dien zeer achteruit zal gaan, zodat ik deze reis ongewenst acht.’
8. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat referent twee keer in de maand een afspraak heeft bij zijn arts, dr. J.J. van Straaten, dat de medicatie die referent gebruikt regelmatig aangepast wordt en dat referent drie tot vier keer per maand naar de eerste hulp van het OLVG moet voor een akinetoninjectie.
9. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van 17 januari 2003 blijkt dat het BMA van oordeel is dat bij deze vorm van epilepsie met deze frequentie van aanvallen onder medicatie, het van essentieel belang is dat er sprake is van trouwgezette medicatie-inname en voortdurende begeleiding/toezicht en dat eiseres in deze, gelet op de band die zij met referent heeft en het feit dat zij deze functie reeds invult, de aangewezen persoon is. Voorts acht het BMA bij staken van de benodigde medicatie een medische noodsituatie op korte termijn aanwezig. Derhalve blijkt uit het rapport van 17 januari 2003 van het BMA dat een scheiding van referent en eiseres voor de periode dat eiseres in Marokko verblijft in verband met het aanvragen van een mvv geen optie is.
10. Gelet op het feit dat verweerder zijn handhaving eiseres geen verblijfsvergunning te verlenen heeft gestoeld op de mening dat referent eiseres gedurende een verblijf in Marokko kan vergezellen, en specifiek met betrekking hiertoe het BMA om een nader advies heeft verzocht, gaat ook verweerder ervan uit dat een scheiding geen optie is. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het van referent en eiseres kan worden gevergd gezamenlijk in Marokko te verblijven om een mvv voor eiseres aan te vragen, overweegt de rechtbank als volgt.
11. Weliswaar stelt verweerder dat referent samen met eiseres maximaal drie maanden naar Marokko kan gaan, maar deze conclusie heeft verweerder genomen, zonder in te gaan op de woonsituatie van eiseres en referent in Marokko. Tijdens het gehoor van de ambtelijke commissie van 25 september 2002 is gebleken dat referent volledig arbeidsongeschikt is en een ABP-uitkering via het USZO ontvangt, die wordt aangevuld door de sociale dienst. Voorts is tijdens dit gehoor gebleken dat eiseres en referent in Marokko niet bij familie kunnen verblijven. Derhalve is de woonsituatie bij verblijf in Marokko onzeker. Gelet op het feit dat de epilepsieaanvallen van referent naast bewustzijnsverlies gepaard gaan met incontinentie en gezien de frequentie van de aanvallen, is het belang van een goede woonsituatie naar het oordeel van de rechtbank evident. Daar komt bij dat zowel het BMA als dr. J.J. van Straaten hebben geconstateerd dat in tijden van spanning het aantal epilepsieaanvallen dat referent heeft, toeneemt. Aannemelijk is dat de onzekere woonsituatie in Marokko spanningen met zich mee zal brengen, zodat ook aannemelijk is dat het aantal epilepsieaanvallen van referent zal toenemen boven het gemiddelde van acht tot tien aanvallen per maand. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de onzekere woonsituatie ten onrechte niet heeft betrokken bij zijn oordeel over de medische situatie van referent. De enkele motivering in het bestreden besluit dat hetgeen wordt gesteld ten aanzien van de verblijfsmogelijkheden in Marokko van eiseres (met kind) en eventueel referent - geen opvangmogelijkheid bij familie en te hoge hotelkosten - geen bijzondere omstandigheden vormen die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen, acht de rechtbank onvoldoende.
12. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en kan tevens niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderd en zestien euro).
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Zoetmulder, griffier en openbaar gemaakt op: 29 augustus 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 29 augustus 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.