ECLI:NL:RBSGR:2003:AJ0442

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.900.336-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op vriendin met mes en stoelpoot

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 september 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn vriendin op gewelddadige wijze om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft, een dag voor de 17e verjaardag van het slachtoffer, haar met meerdere messteken en met een stoelpoot op haar hoofd geslagen. De verdachte voelde zich afgewezen door zijn vriendin, wat leidde tot deze fatale daad. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer-exces, omdat het slachtoffer hem eerder met een mes had bedreigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs was voor deze bedreiging en dat de hevige gemoedsbeweging van de verdachte niet het gevolg was van de bedreiging met het mes, maar van andere factoren uit zijn verleden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat zijn gedrag beïnvloed werd door alcohol- en drugsgebruik. De deskundigen concludeerden dat de verdachte de ongeoorloofdheid van zijn daad weliswaar kon inzien, maar in mindere mate dan een gemiddeld persoon. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dit was noodzakelijk voor de veiligheid van anderen en om de verdachte te behandelen voor zijn psychische problemen.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de nabestaanden, die met het verlies van hun dierbare moeten leven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.900.336-02;
's-Gravenhage, 8 september 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte :
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland,
Huis van Bewaring "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 21 oktober 2002, 18 november 2002 en
25 augustus 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. van Dam, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr M.J.M. Nieuwenhuis heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen beslist overeenkomstig hetgeen zij heeft aangegeven op de Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] geconcludeerd tot toewijzing van de vordering te weten een bedrag van € 2.363,64 bij wijze van voorschot.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.363,64 subsidiair 46 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.1. en A.2.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgende de wet strafbaar omdat het na te melden misdrijf oplevert.
De raadsman stelt dat verdachte niet strafbaar is voor hetgeen hem ten laste is gelegd, omdat verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer-exces. Hij heeft daartoe het navolgende aangevoerd :
Het slachtoffer heeft verdachte op 27 april 2002 met een mes bedreigd. Ter afwering van deze dreiging met het mes heeft verdachte haar met een stoelpoot geslagen en heeft hij het mes van haar afgepakt, waarna hij haar met het mes heeft gestoken. Door een hevige gemoedsbeweging (posttraumatische stressstoornis) tengevolge van deze aanranding heeft hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Nu de afweerreactie het onmiddellijke gevolg is geweest van de hevige gemoedstoestand van verdachte -hij vreesde voor zijn leven- veroorzaakt door een daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding -de dreigende houding van zijn vriendin waarbij zij met een mes op hem afkwam en dreigende taal uitte- is er sprake van noodweerexces.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweer-exces niet toekomt.
Daartoe overweegt zij allereerst dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk door zijn vriendin met een mes is bedreigd. Alleen verdachte verklaart dat dit is gebeurd. Aanwijzingen, die de verklaring van verdachte op dit punt kunnen ondersteunen, ontbreken in het dossier. Voorts valt op dat verdachte noch in het briefje dat hij kort na zijn daad schreef noch in het gesprek dat hij die nacht met zijn broer voerde, over een bedreiging heeft gerept.
Maar ook indien wordt aangenomen dat het slachtoffer wel een mes in haar hand heeft gehad, dan heeft verdachte dit blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van 21 oktober 2002 kennelijk niet als bedreigend ervaren. Verdachte verklaarde immers : "Zij zei: 'als je mij nog éénmaal aanraakt, dan maak ik je kapot'. Zij legde haar hand toen op het mes. Dat mes lag rechts van mij gezien op het broodmandje, en links van haar. Ik nam haar echter niet serieus." en "Ik ging toch naar haar toe toen zij het mes in haar hand had". (blz. 6 van het proces-verbaal ter terechtzitting).
Zelfs indien desalniettemin zou worden aangenomen dat verdachte de situatie als bedreigend heeft ervaren, daargelaten de vraag of - naar verdachte stelt - het enkel tonen en/of voorhouden van een mes kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan had verdachte zich aan die bedreigende situatie kunnen onttrekken door de kamer te verlaten. In plaats daarvan is verdachte - naar hij stelt - naar het slachtoffer toegelopen.
Verder volgt uit de conclusies van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 30 juli 2003, dat volgens de gedragsdeskundigen het mes niet de oorzaak van verdachtes agressiedoorbraak is geweest: "Betr. gaat, na aanvankelijke aarzeling, een welhaast symbiotische relatie aan met [slachtoffer]. Betr. fuseert in psychodynamische zin met zijn vriendin, waardoor de veranderde houding van [slachtoffer], die vooral afwijzing en afstoting uitstraalde - op de dag van het tenlastegelegde - voor betr. extreem bedreigend is geweest. Diverse pogingen van betr. om tot [slachtoffer] door te dringen resulteren alleen in verdere afwijzing. Betr. heeft de interactie met zijn vriendin als dermate dreigend ervaren (los van het feit of [slachtoffer] nu wel of niet met een mes op betr. afkwam), dat dit heeft geleid tot een traumatische herbeleving van incident in het voorjaar van 2001. Gefaciliteerd door zijn alcohol- en hasjiesjgebruik verliest betr. vervolgens de controle, met als gevolg de enorme agressiedoorbraak waarvan [slachtoffer] het slachtoffer is geworden." (blz. 49 van het rapport). Derhalve ontbreekt het causale verband tussen de gestelde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding - de bedreiging met het mes - en verdachtes hevige gemoedsbeweging, nu die hevige gemoedsbeweging niet door het mes is veroorzaakt, maar door andere factoren, grotendeels afkomstig uit het verleden van ver daarvoor.
Subsidiair heeft de raadsman nog aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is omdat er sprake was van psychische overmacht. Hij beroept zich daartoe op passages van het rapport van het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank kan de raadsman ook hierin niet volgen.
De passages in het rapport van het Pieter Baan Centrum waarop de verdediging zich beroept, duiden er geenszins op dat er sprake was van een psychische dwang waaraan verdachte redelijkerwijs niet op een andere wijze dan hij gedaan heeft weerstand kon bieden.
Verdachte is deswege strafbaar, nu te zijnen aanzien ook overigens geen strafuitsluitings-gronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn vriendin, een dag voor haar 17e verjaardag, met een groot aantal messteken om het leven gebracht.
Ook heeft verdachte haar meermalen met een stoelpoot op haar hoofd geslagen.
Hij is tot zijn daad gekomen omdat hij zich door zijn vriendin afgewezen voelde.
De gewelddadige dood van het slachtoffer heeft de nabestaanden en hun directe omgeving veel verdriet gedaan. Zij zullen iemand die hun dierbaar was voor altijd moeten missen. De wetenschap van de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht zal het hun nog moeilijker maken dit verlies te verwerken.
Uit een op verdachtes naam gesteld uittreksel van het Algemeen Documentatieregister van 29 april 2002 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Omtrent de persoon van verdachte zijn, naast het voorlichtingsrapport van 25 september 2002 van de Stichting CAD, door een aantal gedragskundigen rapporten opgesteld:
1) rapporten van 9 juli 2002 en 4 september 2002, opgesteld door psycholoog W.J.L. Lander;
2) rapport van 15 augustus 2002, opgesteld door psychiater H.F.M. van Beek;
3) rapport van 30 juli 2003 van het Pieter Baan Centrum, observatiekliniek te Utrecht, opgesteld door J.B. Gorter, arts-assistent psychiatrie (in samenwerking met psychiater A.A.R. de Kom) en psycholoog L.C.D.E. Balkema.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum sluit aan bij hetgeen reeds bij de overige rapporten omtrent verdachte naar voren is gekomen. Blijkens de gedragskundigen van het Pieter Baan Centrum is er bij verdachte sprake van een posttraumatische stressstoornis, gecombineeerd met een alcohol- en cocaïne-afhankelijkheid. Hoewel er geen persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld, kunnen er bij verdachte wel borderline en narcistische trekken in zijn persoonlijkheidsstructuur worden herkend. Bij het tenlastgelegde feit heeft de posttraumatische stressstoornis tezamen met het alcohol- en cannabisgebruik een duidelijke rol gespeeld. De persoonlijkheidstrekken en - meer in het bijzonder - de vroegkinderlijke afweermechanismen als splitting en ontkenning en de wijze waarop verdachte zijn relaties idealiseert en met hen versmelt, hebben eveneens bijgedragen tot de ernstige agressiedoorbraak, in die zin dat verdachte de afwijzende houding van zijn vriendin als extreem bedreigend heeft ervaren, waarbij verdachte niet in staat is geweest daar op adequate wijze mee om te gaan. Volgens de gedragsdeskundigen moet de door verdachte als bedreigend ervaren houding van zijn vriendin als "trigger" worden gezien voor de herbeleving die verdachte, gefaciliteerd door de alcohol en cannabis, de controle heeft doen verliezen.
De conclusie van de gedragsdeskundigen is dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastgelegde feit de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen, zodat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De deskundigen achten -gelet op vorenvermelde factoren- de kans dat verdachte opnieuw soortgelijke feiten pleegt groot.
Om het herhalingsrisico te beperken is volgens de gedragsdeskundigen behandeling noodzakelijk om niet alleen de posttraumatische stressstoornis te behandelen, maar tevens de traumata waaraan verdachte in zijn jeugd heeft blootgestaan. Een dergelijke behandeling dient plaats te vinden in een sterk gestructureerde en veilige omgeving, waarbij de nadruk van de behandeling dient te liggen op langdurige detoxificatie en medicamenteuze en cognitieve behandeling van de posttraumatische stressstoornis, alsook op inzichtgevende therapie met betrekking tot verdachtes neiging tot het aangaan van symbiotisch afhankelijke relaties. Het geniet de voorkeur dat met de behandeling van de posttraumatische stressstoornis al in detentie een aanvang wordt gemaakt. Om deze redenen wordt geadviseerd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank neemt dit advies over. Zij zal verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. Zij doet dit omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eisen, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de ernst van het door hem gepleegde feit. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat alle deskundigen -blijkens hun rapportage- behandeling van verdachte mogelijk achten.
Gezien het bij dagvaarding subsidiair bewezenverklaarde delict, zijnde een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, mag de duur van de TBS de termijn van vier jaar overschrijden.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank nog het volgende in aanmerking genomen.
Bij oplegging van een gevangenisstraf gecombineerd met de maatregel van terbeschikking-stelling zit de veroordeelde eerst zijn gevangenisstraf uit tot de datum van vervroegde invrijheidstelling. Daarna moet hij als passant in een Huis van Bewaring verblijven in afwachting van plaatsing in een TBS-kliniek. Momenteel duurt die wachtperiode in de regel een jaar of zelfs langer.
Deze praktijk staat op gespannen voet met de wijze van executie zoals die door de wetgever is beoogd, namelijk plaatsing in een TBS-kliniek na het verstrijken van in beginsel één-derde van de opgelegde strafduur (Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS.) De rechtbank legt op grond van deze overwegingen een gevangenisstraf op van kortere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij.
Mevrouw [benadeelde partij], moeder van het slachtoffer, wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van haar vordering tot schadevergoeding, te weten kosten voor uitvaartkosten, diensten GGD, akte van overlijden en kosten voor openbaar vervoer Zwolle v.v. Den Haag, alle posten zijn nader gespecificeerd.
De verzekering heeft reeds een bedrag van € 2.269,= uitgekeerd, zodat een bedrag van
€ 2.363,64 resteert.
De rechtbank zal dit resterende bedrag van de schadevergoeding toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 2.363,64 ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij].
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten :
nr. 11 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bij dagvaarding subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan.;
nrs. 14 en 2a onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet zijn;
nr 2.b. en 15 teruggeven aan [broer van slach[slachtoffer], de broer van het slachtoffer;
nrs 51 en 53 teruggeven aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer];
Alle met * gemerkte voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden;
Alle overige voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen :
33, 33a, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt :
subsidiair :
DOODSLAG.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot :
gevangenisstraf voor de duur van 6 JAREN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 28 april 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 29 april 2002.
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten genummerd 11.
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten genummerd 14 en 2.a.;
gelast de teruggave van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten genummerd 2.b. en 15 aan [broer van slachtoffer];
gelast de teruggave van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten genummerd 51 en 53 teruggeven aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer];
bewaart ten behoeve van de rechthebbenden, de voorwerpen gemerkt * op de lBeslaglijst;
gelast de teruggave van alle overige voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte;
wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres] toe en veroordeelt verdachte voorts :
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij] voornoemd een bedrag
van € 2.363,64, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 2.363,64 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 46 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding subsidiair meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs R. Elkerbout, voorzitter,
O.C.W. van der Veen en H.A.G. Nijman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2003.