Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/67092 S1813
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. M.R. Plug, advocaat te Zoetermeer
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. A.T. Idema, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
1. Eiseres, geboren op [...] 1974, bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 4 mei 2000 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel familiebezoek bij haar moeder, mevrouw B (hierna: referente). Op deze aanvraag is door verweerder op 8 maart 2001 afwijzend beslist. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 6 augustus 2002 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 2 september 2002 heeft eiseres tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 mei 2003. Referente is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw2000), Stb. 2000, 495. Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt na 1 april 2001, is op de beoordeling daarvan het na die datum geldende recht van toepassing.
2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Ingevolge artikel 72, lid 2, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt, een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000, bevattende bepalingen over bezwaar en beroep inzake reguliere verblijfsvergunningen, gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens de Vw 2000.
4. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde mvv omdat zij geen langdurig verblijf in Nederland beoogt, doch slechts een tijdelijk verblijf voor de duur van zes maanden. Eiseres en referente achten het niet gerechtvaardigd dat voor familiebezoek voor een periode van drie tot zes maanden aan referente, die volledig arbeidsongeschikt is, de inkomenseis van artikel 3.29, derde lid, Vb 2000 geldt, terwijl referente wegens haar arbeidsongeschiktheid van het middelenvereiste zou zijn vrijgesteld indien eiseres permanent verblijf in Nederland zou nastreven op grond van het verruimde gezinsherenigingsbeleid. Gelet hierop stelt referente zich op het standpunt dat zij ontheffing van het middelenvereiste had moeten krijgen. Referente en eiseres beroepen zich voorts op schrijnende omstandigheden. In dit verband hebben zij aangevoerd dat zij elkaar al lang niet hebben gezien en dat eiseres referente moet verzorgen na een oogoperatie. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat referente hiervoor gebruik kan maken van de in Nederland beschikbare zorg. Ten slotte is eiseres van mening dat referente in bezwaar gehoord had dienen te worden.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor een mvv in aanmerking komt.
6. De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (Vreemdelingencirculaire 2000 B1/1.1).
7. Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Artikel 3.4, lid 1, onder d Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, lid 2, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met familiebezoek .
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met familiebezoek kan ingevolge artikel 3.29, eerste lid, Vb2000 worden verleend aan de vreemdeling :
a. die zes maanden of korter in Nederland wil verblijven bij een in Nederland verblijvend familielid dat rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, of Nederlander is, en
b. wiens terugkeer naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd
Indien het verblijf van de vreemdeling wordt bekostigd door een in Nederland gevestigd familielid of andere relatie, wordt ingevolge artikel 3.29, derde lid Vb 2000, onder voldoende middelen van bestaan verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Algemene bijstandswet, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.
Het beleid met betrekking tot familiebezoek is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in deel B, hoofdstuk 13.
8. De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat referente niet voldoet aan de in artikel 3.29, derde lid, Vb 2000 aangegeven inkomenseis. Met betrekking tot de stelling van referente dat zij wegens haar arbeidsongeschiktheid vrijgesteld zou moeten worden van deze inkomenseis overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de toelichting op artikel 3.29 Vb 2000 wordt duurzaamheid van middelen van bestaan aangenomen, indien zij voor de duur van het voorgenomen verblijf beschikbaar zullen zijn. Daarbij is niet noodzakelijk dat de vreemdeling zelf beschikt over die middelen. In een dergelijk geval kan de vergunning worden verleend indien een familielid of andere relatie gedurende de duur van het voorgenomen verblijf zal beschikken over voldoende middelen van bestaan om daaruit te voorzien in zowel de kosten van het eigen gezin als ook de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling. Daarbij gelden de bestaansminima als bedoeld in de Algemene bijstandswet.
De rechtbank ziet in de toelichting op artikel 3.29 Vb 2000, in het licht van de in het eerste lid, onder b, neergelegde voorwaarde dat terugkeer van de vreemdeling redelijkerwijs is gewaarborgd, voldoende rechtvaardiging voor het achterwege laten van een ontheffingsregeling. Dat in geval van (verruimde) gezinshereniging en gezinsvorming bij blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid vrijstelling van de inkomenseis wordt verleend, leidt niet tot een ander oordeel. In die situaties is immers sprake van in beginsel blijvende vestiging van de vreemdeling in Nederland, zodat een financiële waarborg voor de terugkeer naar het land van herkomst - anders dan bij familiebezoek- niet noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt voorts dat een beroep op persoonlijke omstandigheden niet kan leiden tot het voorbijgaan aan de eis van artikel 3.29, derde lid Vb 2000. Een beroep op artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet mogelijk, omdat dit artikel niet van toepassing is op algemeen verbindende voorschriften als het Vb 2000 doch slechts op beleidsregels. Het Vb 2000 bevat bovendien op dit punt geen afwijkingsmogelijkheid.
De rechtbank merkt bij het vorenstaande op dat weliswaar een andere regeling met betrekking tot de inkomenseis bij familiebezoek denkbaar is, doch dat de regeling van artikel 3.29, derde lid Vb 2000 de keuze van de wetgever is geweest. Niet gebleken is dat deze bepaling in strijd is met een hogere rechtsregel.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
10. Het beroep is derhalve ongegrond.
11. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskosten-veroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E. Dijt en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Kelly, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.