ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1519

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/23557, 02/23555
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische noodsituatie en verblijfvergunning voor Oekraïense vluchtelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een Oekraïense vrouw, eiseres, en haar gezin. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van medische behandeling en humanitaire redenen. De rechtbank oordeelde dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) onzorgvuldig tot stand was gekomen. Het BMA had enkel onderzocht of er behandelmogelijkheden in Oekraïne aanwezig waren, zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van eiseres, die trauma's had opgelopen in haar herkomstland. De rechtbank stelde vast dat de behandelaars van eiseres, werkzaam bij het Sinai Centrum, hadden aangegeven dat behandeling in Oekraïne onwenselijk en onmogelijk was, en dat terugkeer zou leiden tot ernstige psychische problemen.

De rechtbank concludeerde dat onvoldoende was gemotiveerd waarom Nederland niet het meest aangewezen land voor behandeling was. Ook werd vastgesteld dat de medisch adviseur van het BMA niet expliciet had gevraagd naar de gevolgen van terugkeer voor eiseres. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen en dat eiseres en haar gezin niet gehoord waren, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank te ‘s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/23557 BEPTDN
AWB 02/23555 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1969, eiseres, mede namens haar echtgenoot B, geboren op [...] 1963 en hun minderjarige dochter C, geboren op [...] 1989, allen van Oekraïense nationaliteit, wonende te D, tezamen eisers,
gemachtigde: mr. L.D.H. Hamer, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.H.M. de Rooij, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 8 mei 2000 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige dochter, bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een vergunning tot verblijf onder de beperking „het ondergaan van medische behandeling en klemmende redenen van humanitaire aard“. De echtgenoot van eiseres heeft op diezelfde datum een aanvraag ingediend die afhankelijk is van het verblijfsrecht van eiseres, te weten een vergunning tot verblijf met als doel: „verblijf bij echtgenote“. Deze aanvragen worden thans aangemerkt als aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft verweerder de aanvragen van eiseres afgewezen. Bij bezwaarschrift van 23 oktober 2001, aangevuld bij schrijven van 22 november 2001, heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 5 maart 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 26 maart 2002 heeft eiseres tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 juni 2002 en aangevuld bij brief van 21 oktober 2002. Bij brieven van 24 september 2002, 23 mei 2003 en 27 mei 2003 heeft eiser nadere stukken ingediend. Op 11 oktober 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 mei 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2003. Eiseres en haar echtgenoot zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Op 25 juli 1997 hebben eisers een aanvraag om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 1 oktober 1997 zijn deze aanvragen niet ingewilligd. Bij uitspraak van 18 januari 2000 (AWB 98/7191) heeft deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch het beroep, gericht tegen de niet inwilliging van eisers aanvragen, gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven.
2. Op 10 juli 2001 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een rapport ten aanzien van eiseres uitgebracht. Volgens dit rapport - voor zover hier van belang - lijdt eiseres aan een depressieve stoornis neigend tot chronische beloop en aan een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Eiseres staat sedert november 1999 onder behandeling bij het Sinai Centrum te Amsterdam. De behandeling bestaat uit steunende en gestructureerde gesprekken gecombineerd met medicatie en is tijdelijk van aard, maar zal naar verwachting langdurig geïndiceerd zijn. Het uitblijven van de behandeling zal op korte termijn geen medische noodsituatie opleveren. Op lange termijn is dat wel mogelijk. Voorts is psychiatrische behandeling in de Oekraïne verkrijgbaar, nu in de steden Kiev en Charkov psychiatrische centra aanwezig zijn waar zowel klinisch als poliklinisch psychiatrische behandeling wordt gegeven door psychiaters. Tot slot wordt eiseres in staat geacht om te reizen met de gangbare vervoersmiddelen.
3. In beroep heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- Rapport van 27 mei 2002 van K. Mengelberg, psychiater en psychotherapeut;
- Verklaring van „Geneva Initiative on Psychiatry“ van 25 mei 2002;
- Verklaringen van het Sinai Centrum te Amsterdam van 18 april 2002 en van 28 april 2002;
- Verklaring van het Sinai Centrum te Amsterdam van 23 april 2002 waar zowel het BMA als K. Mengelberg hun rapporten op hebben gebaseerd;
- Kopie van een notariële akte waarin zes particulieren zich bereid hebben verklaard om een fonds op te richten dat voor de komende drie jaar in de kosten van de medische behandeling van eiseres gaat voorzien;
- Verklaring van 25 mei 2003 van Y. Halberstadt van „Stadt Restauratie-Stadt Bouwadvies“.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Het rapport van het BMA met betrekking tot eiseres spoort niet met de bevindingen van het Sinai Centrum te Amsterdam. De trauma’s die eiseres ondervindt, heeft ze in het land van herkomst opgelopen waardoor terugzending tot acute en onverantwoorde situaties zou leiden. Voorts blijkt uit de verklaring van „Geneva Initiative on Psychiatry“ dat het slechts in theorie mogelijk is om in het land van herkomst adequate zorg te krijgen. Gezien de wezenlijke discrepantie van de beoordeling van de behandelaars tegenover die van het BMA kan er geen sprake zijn van een kennelijke ongegrondheid. Er is hooguit een verschil in visie dat nader onderzoek verdient. Nu dit achterwege is gelaten, is de beschikking niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Tenslotte stelt eiseres dat het onredelijk is om haar zelf in de kosten van de medische behandeling te laten voorzien nu sprake is van een medische noodsituatie. Haar echtgenoot heeft zich bereid verklaard om voor de kosten in te staan wanneer hij zich een eigen inkomen kan verwerven. Tevens blijkt uit de notariële akte dat particulieren bereid zijn om de kosten te dekken.
Eisers hadden moeten worden gehoord om een aanvullende toelichting dan wel aanvullende expertise in te kunnen brengen. Ten onrechte is gesteld dat van een aanvullende rapportage niet is gebleken.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Nederland is volgens het BMA-advies niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van de medische behandeling. In het land van herkomst is de noodzakelijke behandeling beschikbaar. Het achterwege blijven van de behandeling op de korte termijn zal niet leiden tot een acute medische noodsituatie. De stelling van eiseres dat in de Oekraïne goede zorg alleen onder stevige betaling mogelijk zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de omstandigheid dat iemand niet in staat is de medische zorg in zijn land van herkomst te betalen niet tot een medische noodsituatie leidt. Van belang is slechts dat een mogelijkheid bestaat tot het ondergaan van de medische behandeling in het land van herkomst. De stelling dat het BMA-advies geenszins spoort met de bevindingen van de behandelaars van het Sinai Centrum is niet onderbouwd. Voorts zijn deze bevindingen wel degelijk meegenomen in het BMA-advies. Van een toegezegde aanvullende rapportage is niet gebleken. Eveneens is op geen enkele andere wijze aangetoond dan wel gebleken dat de gezondheidssituatie van eiseres zodanig is veranderd, dat het oordeel van het rapport van het BMA niet meer kan worden gevolgd.
Daarnaast is de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk geregeld. Niet is gebleken dat eiseres een toereikende ziektenkostenverzekering heeft afgesloten of dat de kosten door een ziekenfonds worden gedekt. De omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres graag arbeid wil verrichten om hiermee de financiering te regelen, maar daartoe niet de gelegenheid krijgt, doet hier niets aan af.
De aanvraag van de echtgenoot van eiseres en haar dochter zijn afhankelijk van het verblijfsrecht van eiseres. Aangezien eiseres niet in aanmerking komt voor toelating, komen ook haar echtgenoot en haar dochter niet in aanmerking voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb is terecht afgezien van het horen van eiseres.
IV. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.46, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van onze Minister deugdelijk is geregeld.
4. Volgens hoofdstuk B8/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 kan de omstandigheid dat Nederland het meest aangewezen land is verband houden met de aard van de ziekte, een bijzondere specialisatie hier te lande of andere factoren waardoor behandeling elders voor de betrokkene minder aangewezen is. Ter beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen van het BMA. Volgens hoofdstuk B8/5 van de Vc 2000 wordt de aanvraag, ingediend door een vreemdeling ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij in een medische noodsituatie verkeert en de terugkeer van de vreemdeling naar het oordeel van de Minister van Justitie van onevenredige hardheid zou zijn in verband met die medische noodsituatie, in afwijking van hoofdstuk B1 van de Vc 2000, niet afgewezen om de reden dat hij niet beschikt over een deugdelijke financiering. Onder medische noodsituatie wordt verstaan: het achterwege blijven van de medische handeling leidt naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn tot betrokkenes overlijden dan wel een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (Activiteiten Dagelijks Leven) of gedwongen opname in een psychiatrisch kliniek in het kader van de wet Bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).
5. De rechtbank overweegt dat het BMA met betrekking tot de vraag of Nederland het meest aangewezen land is, slechts heeft onderzocht of er objectief gezien behandelmogelijkheden in de Oekraïne aanwezig zijn. Het door eiseres opgelopen trauma is echter veroorzaakt door gebeurtenissen in haar herkomstland, hetgeen ook niet is weersproken door het BMA-advies. In een brief van A. Mook, arts-assistent, en F. Jacobs, psychiater, van het Sinai Centrum van 2 december 1999, die is overgelegd bij de aanvraag van eiseres, staat dat behandeling in het land van herkomst onwenselijk en onmogelijk wordt geacht. De stresserende factoren ter plaatse lijken dermate hoog dat voor een ernstige psychische decompensatie moet worden gevreesd en behandeling vruchteloos zal blijken.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien deze voor eiseres bestaande subjectieve belemmeringen, onvoldoende is gemotiveerd waarom Nederland ten aanzien van eiseres niet het meest aangewezen land van behandeling is.
6. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een medische noodsituatie overweegt de rechtbank als volgt. Ten behoeve van het BMA-advies zijn door de medisch adviseur van het BMA vragen gesteld aan het Sinai Centrum. Aan de hand van de door het Sinai Centrum overgelegde rapportage van 23 april 2001 heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat terugkeer van eiseres geen medische noodsituatie oplevert. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van het Sinai Centrum echter niet zonder meer kan worden afgeleid dat terugkeer ten aanzien van eiseres geen medische noodsituatie oplevert aangezien de medische adviseur niet expliciet aan het Sinai Centrum heeft gevraagd wat bij terugkeer de gevolgen zijn voor eiseres op de lange en korte termijn. Bij het voorstel van de korpschef van 9 mei 2000 in verband met de onderhavige aanvragen staat onder de bijzonderheden vermeld dat de dienstdoende GG&GD arts is geconsulteerd. Deze stelde dat eiseres niet verwijderbaar is in verband met suïcidale neigingen. Vervolgens is het Crisisteam van het RIAGG geconsulteerd. Ook deze stelden dat verwijdering ingevolge artikel 25 van de Vw 1965 (thans artikel 64 van de Vw 2000) niet toelaatbaar is. Gelet hierop bestond er naar het oordeel van de rechtbank in dit geval wel aanleiding om expliciet te vragen wat bij terugkeer de gevolgen voor eiseres zijn op de korte en lange termijn.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
8. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eisers niet zonder meer kennelijk ongegrond had mogen achten. Verweerder heeft derhalve ten onrechte van het horen afgezien aangezien uit het bezwaarschrift niet reeds aanstonds bleek dat de bezwaren ongegrond waren en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie.
9. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 7:2 en 3:2 van de Awb. Gelet hierop wordt het beroep gegrond verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de wet. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De overige gronden van het beroep behoeven geen bespreking meer.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
12. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eisers;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderd en negen euro).
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van C. Chen, griffier en openbaar gemaakt op 12 augustus 2003.
De griffier De voorzitter
(de griffier is buiten staat te tekenen)
Afschrift verzonden op: 12 augustus 2003
Conc: CC
Coll: JQ
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.