ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1516

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/63587
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van ouderenbeleid en humanitaire redenen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2003 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres A, die de Indonesische nationaliteit bezit en sinds 12 juni 1998 in Nederland verblijft. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij haar dochter en om humanitaire redenen. De aanvraag werd echter afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, omdat eiseres nog geen 65 jaar oud was en niet voldeed aan de voorwaarden van het ouderenbeleid zoals vastgelegd in artikel 3.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank overwoog dat de wet geen ruimte biedt om van het 65-jaar vereiste af te wijken, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet kon worden goedgekeurd onder de huidige regelgeving, en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om een uitzondering te maken.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de aanvraag niet kon worden gekwalificeerd onder de verruimde gezinshereniging, omdat de gezinsband tussen eiseres en haar dochter al tien jaar verbroken was. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres over haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van andere kinderen in Indonesië die haar konden ondersteunen, niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen. Eiseres had ook aangevoerd dat zij zich als christen bedreigd voelde door de moslim-meerderheid in haar land van herkomst, maar de rechtbank oordeelde dat dit een asielgerelateerde grond betrof die niet relevant was voor de reguliere aanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en oordeelde dat de Minister op goede gronden had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/63587 VRWET
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. B. Hiddinga, advocaat te Den Haag
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. R. Duisterhof, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres, geboren op [...] 1943, bezit de Indonesische nationaliteit. Zij verblijft sedert 12 juni 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Bij schrijven van 16 juli 1998 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij dochter, tevens humanitaire redenen. Op deze aanvraag is door verweerder op 12 april 2000 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 25 juli 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 19 augustus 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 februari 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig B, dochter van eiseres (hierna: referente).
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw 2000), Stb. 2000, 495.
Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt na 1 april 2001, is op de beoordeling daarvan het thans geldende recht van toepassing.
2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Eiseres stelt dat verweerder haar ten onrechte niet in aanmerking heeft laten komen voor een verblijfsvergunning bepaalde tijd met als doel "verblijf bij dochter B dan wel om humanitaire redenen". Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat verweerder in de beschikking uitsluitend heeft getoetst aan het ouderenbeleid en niet of nauwelijks is ingegaan op de andere argumenten van eiseres. Nu de aanvraag tevens om humanitaire redenen is gedaan had aan eiseres met toepassing van artikel 3.4. derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), een vergunning onder de beperking "conform beschikking Minister van Vreemdelingenzaken" moeten worden verleend. Bovendien is eiseres van mening dat niet op het bezwaarschrift is beslist binnen drie jaar nadat de aanvraag is ingediend. De vraag is of de bestreden beschikking nu tevens een beslissing in primo is op het verzoek om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Tenslotte heeft eiseres gesteld dat zij zich als christen bedreigd voelt door de moslim-meerderheid in Madura en verweerder haar om die reden een vergunning had moeten toekennen.
4. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiseres niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt.
5. Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Artikel 3.25, eerste lid, Vb 2000 vermeldt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging kan worden verleend aan de vreemdeling, die vijfenzestig jaar of ouder is, die in het land van herkomst alleenstaand is en die in Nederland wil verblijven bij zijn kinderen, indien:
a. vrijwel alle kinderen rechtmatig als bedoeld in artikel 8, onder b, c, en d, van de Wet, of als Nederlander in Nederland verblijven,
en
b. er in het land van herkomst geen kind van de vreemdeling woont dat naar het oordeel van Onze Minister geacht kan worden in de opvang van de vreemdeling te kunnen voorzien.
Het beleid met betrekking tot vreemdelingen van 65 jaar en ouder is uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in deel B2, hoofdstuk 10.
Het driejarenbeleid in reguliere zaken is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid en neergelegd in hoofdstuk B1/2.2.11 Vc 2000. Ingevolge dit beleid wordt indien de procedure drie jaar heeft geduurd voorbij gegaan aan twee gronden waarop een aanvraag afgewezen kan worden, te weten het mvv-vereiste en het middelenvereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 16 Vw 2000 blijven van toepassing. Daarnaast geldt - onder meer - de voorwaarde dat het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel nog van toepassing is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdend met het doel waarvoor verblijf is toegestaan. Zoals blijkt uit de toelichting op deze bepaling, alsmede uit hoofdstuk B1/2.1.1. Vc 2000 is het niet langer mogelijk om een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen. Het is uitsluitend mogelijk verblijfsvergunningen te verlenen onder één van de beperkingen zoals genoemd in artikel 3.4 Vb 2000 en hoofdstuk B1/2.1.1 Vc 2000. In artikel 3.4, eerste lid, Vb 2000, zijn deze beperkingen opgesomd. Klemmende redenen van humanitaire aard worden daarin niet genoemd. In artikel 3.4, derde lid, is de bevoegdheid van verweerder neergelegd om een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking die niet in het Vreemdelingenbesluit is neergelegd. Blijkens de toelichting op deze bepaling en hoofdstuk B1/2.1.1. Vc 2000, zal van deze bevoegdheid terughoudend gebruik worden gemaakt. De bevoegdheid ziet niet op situaties waarin de vreemdeling in Nederland wil verblijven op een grond die wel in het Vreemdelingenbesluit is opgenomen, maar aan één of meer voorwaarden niet is voldaan.
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eiseres op 15 mei 2002 in de gelegenheid gesteld een beperking bekend te maken zoals neergelegd in artikel 3.4 Vb 2000 dan wel hoofdstuk B1/2.1.1 Vc 2000. Eiseres heeft bij brief van 16 mei 2002 van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft daarbij aangegeven accoord te gaan met de beperking voor het verblijfsdoel "verblijf bij dochter conform Vc 2000 B2/10.9".
Verweerder heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat eiseres niet aan het ouderenbeleid voldoet. Eén van de voorwaarden van het ouderenbeleid is dat de vreemdeling de leeftijd van 65 jaar reeds bereikt moet hebben. Van deze voorwaarde kan niet worden afgeweken. Verweerder heeft betoogd dat eiseres deze leeftijd nog niet heeft bereikt en niet valt in te zien waarom in casu afgeweken zou moeten worden van bovengenoemd vereiste. In dit verband is verweerder ingegaan op de door eiseres in bezwaar aangevoerde argumenten om van het 65-jaar vereiste af te wijken.
In beroep en ter zitting is namens eiseres naar voren gebracht dat de beperking "verblijf bij dochter conform Vc 2000 B2/10" als niet aangegeven moet worden beschouwd en dat het bij de aanvraag gekozen verblijfsdoel "klemmende redenen van humanitaire aard" wordt gehandhaafd. Eiseres heeft hiertoe verwezen naar artikel 3.4, derde lid, Vb 2000.
8. De rechtbank stelt voorop dat - zoals overwogen in haar uitspraak van 30 januari 2003 (JV 2003, 117) - gelet op het wettelijk stelsel, neergelegd in artikel 3.4, eerste lid, Vb 2000, verweerder - in het algemeen gesproken - aanvragers van een reguliere verblijfsvergunning terecht in de gelegenheid stelt een beperking als bedoeld in laatstgenoemde bepaling aan te geven. Uit dit wettelijk stelsel vloeit tevens voort dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de door de vreemdeling aangegeven beperking, nu het aan de vreemdeling is om te bepalen met het oog op welk verblijfsdoel hij een verblijfsvergunning aanvraagt. In bijzondere omstandigheden kan evenwel de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid met zich brengen dat verweerder afwijkt van de door de vreemdeling aangegeven beperking dan wel met (de gemachtigde van) de vreemdeling overlegt over de aangegeven beperking. Dit kan het geval zijn indien die beperking, gelet op het feitelijk gewenste verblijfsdoel, kennelijk niet aan de orde is of kennelijk op een vergissing berust. Voorts kan in overgangsrechtelijke situaties, waarin de aanvraag onder het oude recht is gedaan, aanleiding bestaan de reactie van de vreemdeling op het verzoek een beperking naar nieuw recht aan te geven, zodanig te duiden - zo nodig na overleg met (de gemachtigde van) de vreemdeling - dat recht wordt gedaan aan het bij de aanvraag beoogde verblijfsdoel.
9. De rechtbank overweegt dat nu eiseres nog geen 65 jaar is en artikel 3.25 Vb 2000 niet voorziet in de mogelijkheid af te wijken van het 65-jaar vereiste, verlening van een vergunning aan eiseres onder deze beperking niet mogelijk is, ongeacht haar persoonlijke omstandigheden. Nu verblijf onder deze beperking aldus niet aan de orde kan zijn, bestond - te meer nu sprake is van een overgangsrechtelijke situatie waarin de aanvraag onder oud recht is gedaan en als verblijfsdoel tevens "humanitaire redenen" noemde - aanleiding de aanvraag zodanig te duiden dat recht werd gedaan aan het beoogde verblijfsdoel. Toetsing aan het in artikel 3.25 Vb 2000 neergelegde ouderenbeleid doet daaraan geen recht. Dat de gemachtigde van eiseres van in zijn reactie van 16 mei 2002 accoord ging met toetsing aan dit beleid, had verweerder in dit geval niet doorslaggevend mogen achten, nu uit de gronden van bezwaar duidelijk bleek dat in feite werd verzocht om aan het 65-jaar vereiste voorbij te gaan.
10. De rechtbank ziet in het vorenstaande echter geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Geen van de andere in artikel 3.4, eerste lid, Vb 2000, genoemde beperkingen doet recht aan de aanvraag. De in artikel 3.24 Vb 2000 geregelde "verruimde gezinshereniging" kan in dit geval niet als een reëel verblijfsdoel worden aangemerkt. Immers, nu ten tijde van de aanvraag de gezinsband tussen eiseres en referente reeds circa tien jaar verbroken was doordat referente zelfstandig in Nederland was gaan wonen, stond bij voorbaat vast dat niet werd voldaan aan de eis dat zij feitelijk behoorden tot hetzelfde gezin. Voorts biedt artikel 3.24 geen ruimte om van deze eis af te wijken. Gelet hierop biedt naar het oordeel van de rechtbank alleen artikel 3.4, derde lid, Vb 2000 ruimte om aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen. Dat deze bevoegdheid niet is bedoeld voor gevallen waarin niet wordt voldaan aan de voorwaarden, behorend bij één van de in artikel 3.4, eerste lid, genoemde beperkingen, doet hieraan in dit geval niet af. De in artikel 3.24 Vb opgenomen voorwaarde dat de vreemdeling feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, staat dermate ver af van de situatie van eiseres en referente dat de beperking (verruimde) gezinshereniging daarop niet meer van toepassing kan worden geacht. Gelet hierop diende verweerder te bezien of de door eiseres aangevoerde omstandigheden aanleiding gaven tot het verstrekken van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb 2000.
11. Uit het bestreden besluit, waarin tevens is verwezen naar het primaire besluit van 12 april 2000, blijkt dat verweerder is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals naar voren gebracht bij de aanvraag en in het bezwaarschrift. Verweerder heeft in dit verband onder meer overwogen dat in Indonesië nog vier andere kinderen van eiseres wonen die haar kunnen ondersteunen en dat eventueel door referente vanuit Nederland financiële steun kan worden geboden. Achterlating van eiseres levert daarom geen onevenredige hardheid op, aldus verweerder. Deze argumenten kunnen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden aangemerkt als argumenten in het kader van de toetsing van de aanvraag aan de "onbenoemde" beperking van artikel 3.4, derde lid, Vb2000. Eiseres is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Eiseres heeft tegen de beoordeling in het bestreden besluit van haar persoonlijke omstandigheden geen beroepsgronden ingebracht. Wel heeft zij aangevoerd dat een belangrijke reden voor haar aanvraag is dat zij zich als christen van Chinese afkomst bedreigd voelt door de moslim-meerderheid in Madura. Verweerder heeft er evenwel terecht op gewezen dat dit een asielgerelateerde grond betreft die buiten het bestek van de reguliere aanvraag valt en eiseres hierbij verwezen naar de mogelijkheid een aanvraag in te dienen om toelating als vluchteling. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb 2000, om bij haar dochter te verblijven.
12. De vraag van eiseres in beroep of in het onderhavige geval sprake is van een beschikking in primo op het verzoek om een vergunning op grond van het driejarenbeleid, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Ingevolge het driejarenbeleid in reguliere zaken wordt de verblijfsvergunning verleend onder de beperking waarop de aanvraag was gericht. Er is geen sprake van een aparte procedure. De reactie in het bestreden besluit op het verzoek van de gemachtigde van eiseres d.d. 2 augustus 2001 om toepassing van het driejarenbeleid kan daarom niet als een beschikking in primo worden aangemerkt. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eisers niet aan de voorwaarden van het driejarenbeleid voldoet, nu - zoals hiervoor is overwogen - haar persoonlijke omstandigheden geen aanleiding vormen een verblijfsvergunning te verlenen.
13. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
14. Het beroep is ongegrond.
15. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E. Dijt en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.M.Kelly, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
afschrift verzonden op: