ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9305

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3003 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar met ingang van 22 januari 2002 in aanmerking te brengen voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het UWV had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres minder dan 15% bedroeg. Eiseres voerde aan dat haar klachten, waaronder rugklachten, incontinentie en psychische klachten, onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Ze stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, met name omdat de verzekeringsarts in opleiding geen adequate beoordeling had gemaakt van haar psychische klachten.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende gegevens hadden verzameld om tot een afgewogen oordeel te komen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de conclusies van de verzekeringsarts terecht had onderschreven en dat er geen noodzaak was voor aanvullend medisch deskundigenadvies. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres ingebrachte medische verklaringen niet voldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere beoordelingen. Eiseres had bovendien niet aangetoond dat zij niet in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks haar klachten.

De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiseres waren voorgelegd, passend waren binnen haar mogelijkheden en dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedroeg. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om geen uitkering toe te kennen. Eiseres werd in het ongelijk gesteld, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 02/3003 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 maart 2002 heeft verweerder geweigerd om eiseres met ingang van 22 januari 2002 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft verweerder het door eiseres hiertegen aangetekende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 augustus 2002, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep aangetekend bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij schrijven van 9 september 2002 en 14 maart 2003.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 24 maart 2003 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M. Yildirim, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff.
Motivering
Eiseres heeft zich op 24 januari 2001 wegens rug- en nekklachten ziek gemeld. Op dat moment ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op 22 januari 2002, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, waardoor zij niet langer geschikt is voor het verrichten van de eigen arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. Vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatvrouwloon levert volgens verweerder een verlies aan verdiencapaciteit op van 0%.
In beroep is namens eiseres, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiseres heeft diverse klachten, die door verweerder zijn onderschat. Zij heeft rugklachten, uitstralend naar nek, linkerschouder en knie. Voorts is zij incontinent en heeft zij psychische klachten. In verband met die laatste klachten had eiseres in elk geval beperkt geacht moeten worden voor werken onder tijdsdruk.
Het medisch onderzoek is onzorgvuldig geweest. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben namelijk geen onderzoek gedaan naar de psychische klachten van eiseres en haar incontinentie. Bovendien was de primaire verzekeringsarts een verzekeringsarts in opleiding, die geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid had en aan wiens verzekeringskundige kennis getwijfeld kan worden.
Ter ondersteuning van haar beroep heeft eiseres medische verklaringen overgelegd van keuringsarts Lee, fysiotherapeut Den Dulk, gynaecoloog Yedema, psychiater Soylu, huisarts Hutchinson en de neurologen Lammers en Van Hilten.
Haar klachten maken dat eiseres niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Bovendien beschikt eiseres niet over voldoende taalkennis om deze functies te verrichten. Eiseres heeft nooit een vervolgopleiding in Nederland gevolgd. Een intern opleidingstraject kan zij niet volgen. Samenwerken met collega’s is ook problematisch. Verder is in een aantal geduide functies ervaring met naai/stikwerk vereist. Die ervaring heeft eiseres niet.
Eiseres meent ten slotte dat zij geen duurzame benutbare mogelijkheden voor arbeid heeft.
Eiseres verzoekt de rechtbank dan ook haar beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank vindt in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eiseres door de verzekeringsarts J.M. van den Berk lichamelijk is onderzocht. Tevens heeft deze arts acht geslagen op informatie van de behandelende sector. Deze arts heeft aan de hand van zijn bevindingen een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts M. Keus aan de hand van de door eiseres naar voren gebrachte medische bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts was aanwezig tijdens de hoorzitting. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerd. Diens conclusie was dat, gelet op de beschikbare gegevens, de belastbaarheid van eiseres niet is overschat.
Uit deze onderzoeken zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen.
Eiseres heeft erover geklaagd dat zij in de primaire fase is onderzocht door een verzekeringsarts in opleiding. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze arts in het algemeen onvoldoende bekwaam zou zijn, noch dat het onderzoek van eiseres ondeugdelijk is uitgevoerd. Zo dit al een gebrek zou opleveren is de rechtbank bovendien van oordeel dat dit in bezwaar is geheeld door het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts.
Ook de door eiseres in beroep ingebrachte medische stukken doen de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van het oordeel van beide verzekeringsartsen. Uit de verklaringen van de fysiotherapeut, de geynaecoloog, de neurologen en de huisarts komt immers geen duidelijke, medisch objectiveerbare oorzaak voor de klachten van eiseres naar voren. In de FML is in elk geval rekening gehouden met lichte rug- en nekklachten.
De psychische klachten zijn door eiseres voor het eerst in beroep naar voren gebracht. Eiseres heeft deze klachten tegenover de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zelf niet naar voren gebracht. Op de hoorzitting is door de dochter van eiseres verklaard dat eiseres geestelijk in orde was en dat zij uitsluitend fysieke problemen had. Bovendien is eiseres pas op 4 november 2002, dus ruimschoots na de datum in geding, door haar huisarts verwezen naar de psychiater. Aangenomen moet dan ook worden dat de door psychiater Soylu in 2003 geconstateerde depressieve stoornis van na de datum hier in geding is. Voor de verzekeringsartsen bestond er dan ook geen aanleiding om de psyche van eiseres verder te onderzoeken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts terecht de conclusie van de verzekeringsarts heeft onderschreven. Mede in verband hiermee acht de rechtbank het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk.
Het vaststellen van de beperkingen die eiseres bij het functioneren in arbeid als gevolg van de bij haar vastgestelde ziekten ondervindt heeft verweerder vastgelegd volgens de systematiek van het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgings Systeem (CBBS) in de FML.
Dat betekent dat wordt uitgegaan van de mogelijkheden en beperkingen die de verzekerde in het dagelijks functioneren ervaart. Anders dan in het voordien door verweerder gebruikte Functie Informatie Systeem (FIS) wordt derhalve niet direct gerapporteerd in termen die betrekking hebben op de mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde tot het verrichten van arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat niet mee dat deze wijze van vastleggen van de mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige niet voldoende inzicht kan verschaffen in de restcapaciteit die de verzekerde nog kan benutten voor het verrichten van arbeid. Immers, het uitgangspunt bij het medisch onderzoek door verzekeringsarts zijn de klachten die de verzekerde beleeft. Voor zover deze kunnen worden geobjectiveerd als zijnde het gevolg van ziekte of gebrek in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO worden deze klachten vertaald naar beperkingen. Daarmee is voldoende verband gelegd met de mogelijkheden en beperkingen die de verzekerde nog heeft voor respectievelijk ondervindt bij het verrichten van arbeid. Dat betekent dat verweerder het CBBS mag hanteren ter uitvoering van artikel 3, derde lid, van het Schattingsbesluit.
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige E. Beemsterboer een aantal functies geselecteerd, die eiseres, rekening houdende met haar beperkingen, zou moeten kunnen verrichten, te weten: metaalbewerker, stikster, wikkelaar, interieurverzorger, lederbewerker, productiemedewerker, inpakker en samensteller.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden door voorbeeldfuncties te selecteren en te vergelijken met de FML. De eisen, die het verrichten van de in het CBBS opgenomen voorbeeldfuncties aan de verzekerde stelt, zijn in dit systeem vastgelegd in dezelfde termen als die welke worden gebruikt bij het vaststellen van de mogelijkheden en beperkingen in de FML, zodat geen onvergelijkbare grootheden worden vergeleken. De omstandigheid dat in de vastlegging van de mogelijkheden en beperkingen in de FML enerzijds en de beschrijving van de eisen waaraan de verzekerde moet kunnen voldoen om een voorbeeldfunctie te kunnen vervullen anderzijds, een inherente bandbreedte wordt aangehouden, waardoor de vastlegging een meer globaal karakter draagt dan in het FIS het geval was, staat naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf ook niet aan toepassing van het CBBS in de weg. Immers, van geval tot geval zal bezien dienen te worden door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of een bepaalde (voorbeeld-)functie door de verzekerde daadwerkelijk kan worden verricht, waarbij de FML niet meer is dan een hulpmiddel. Daarom is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van rapporteren op zichzelf, evenals voorheen het FIS, geschikt is om te beoordelen welke functies de verzekerde wel of niet kan verrichten teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO vast te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres voor een deel van de geduide functies niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt dat eiseres alleen in Turkije de basisschool heeft gevolgd, geen vervolgopleiding heeft en de Nederlandse taal nauwelijks spreekt. Bij de geduide functies worden opleidingseisen gesteld als: VBO-techniek-niveau, VBO-niveau, basisonderwijs en enkele jaren vervolgopleiding, dient in staat te zijn intern opleidingstraject te volgen, training en opleiding tijdens inwerkperiode, instructie kunnen lezen in het Nederlands en Nederlands kunnen spreken/lezen. Verder wordt in één functie ervaring vereist met naai- en stikwerk. Niet gebleken is dat eiseres over deze vaardigheden beschikt.
Dit betekent dat de functies machinaal metaalbewerker, gordijnennaaister en stikster (functienummers 2271-0056-006 en 2352-0002-003 uit Sbc-code 272040), wikkelaar, interieurverzorger, lederbewerker en productie-medewerker als zijnde ongeschikt voor eiseres dienen te vervallen.
De resterende functies zijn:
1. inpakker koekjes (uurloon € 8,17; 32 arbeidsplaatsen; 36 uur per week);
2. confectie naaister (uurloon € 8,15; 8 arbeidsplaatsen):
- gordijnennaaister (functienummer 2271-0048-001; uurloon € 8,74; 3 arbeidsplaatsen; 40 uur per week);
- coupeuse (functienummer 2272-0034-001; uurloon € 7.55; 5 arbeidsplaatsen; 37 uur per week);
3. samensteller kunststof (uurloon € 7,53; 36 arbeidsplaatsen; 38 uur per week).
De rechtbank stelt vast dat de omschrijvingen van deze drie functies passen binnen de opgestelde FML. Niet gebleken is dat de functiebelasting de belastbaarheid van eiseres op enig aspect overschrijdt. Eiseres was dan ook per 22 januari 2002 in staat te achten deze functies te verrichten.
Vergelijking van het mediane uurloon van deze functies (36/40 x € 8,15 = € 7,33) met het maatvrouwloon (€ 7,49) levert een verlies aan verdiencapaciteit op van ongeveer 2%. Aangezien het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt, heeft verweerder terecht geweigerd eiseres een uitkering toe te kennen.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. D. de Loor, mr. J.L. Verbeek en mr. L.B.A. Wöltgens en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2003, in tegenwoordigheid van de griffier F.P. Krijnen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: