Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/23357 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Burundese nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. W. Koetsier - van der Kamp, advocaat te Stadskanaal,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Mearadji, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
1. Op 19 september 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 14 januari 2002 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 11 februari 2002 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 19 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 17 maart 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 26 april 2002. Op 12 juni 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 24 december 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij brief van 10 maart 2003 heeft eiseres haar standpunt nog nader onderbouwd.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig P. van Straten, tolk in de Franse taal.
1.1 Eiseres betoogt allereerst dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 op de grond genoemd in artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw. Zij stelt dat zij ernstig is getraumatiseerd door de gebeurtenissen die tot haar vlucht uit Burundi hebben geleid en doet derhalve een beroep op het traumatabeleid. Zij heeft daartoe het volgende asielrelaas naar voren gebracht.
De vader van eiseres, een rijke Tutsi groothandelaar, is op 25 oktober 1993, vier dagen na het uitbreken van de oorlog in Burundi, vermoord door jongens die hem eerder hadden bedreigd en zijn geld wilde hebben. Ook haar moeder, een Hutu, is toen vermoord, omdat ze met een Tutsi was getrouwd. Eiseres kon met haar zus uit het in brand gestoken huis ontsnappen en is naar Tenga gevlucht. Daar woonden zij en haar zus een jaar lang in de bossen. In het bos werd zij herkend als dochter van haar vader. Na de dood van de nieuwe president in 1995 is eiseres naar een kamp van de UNHCR in Tanzania gevlucht. Ook in dit kamp werd eiseres herkend. Daar is zij in 1998 door andere Burundese vluchtelingen tot twee maal toe verkracht. Met hulp van de UNHCR is zij vervolgens naar Nederland gevlucht.
1.2 Eiseres stelt voorts dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op de grond genoemd in artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000. Tanzania kan niet gelden als verblijfsalternatief. Onduidelijk is of eiseres in Tanzania heeft verbleven. Als daar al van moet worden uitgegaan, dan kan zij niet terug, aangezien zij niet door de UNHCR is geregistreerd. De verkrachtingen die zij in het kamp heeft ondergaan, maken terugkeer voorts uitermate schrijnend.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de asielaanvraag van eiseres wordt afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j van de Vw 2000.
2.1 Eiseres heeft tot haar komst naar Nederland zes jaar in een vluchtelingenkamp in Tanzania verbleven. Niet valt in te zien waarom zij niet naar het kamp kan terugkeren, aangezien zij reeds geruime tijd in het kamp heeft verbleven. Desnoods kan zij bescherming zoeken bij de medewerkers van het kamp of de lokale autoriteiten. Nu eiseres destijds zonder problemen Tanzania is ingereisd, is het niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer de toegang wordt geweigerd. Zij heeft aldus een verblijfsalternatief.
2.2 Niet uitgesloten wordt dat de gestelde gebeurtenissen in Burundi voor eiseres een traumatiserend karakter hebben gehad. Gelet op het tijdsverloop tussen de gestelde ervaringen van eiseres en haar vertrek uit Burundi kan echter niet gezegd worden dat de gestelde gebeurtenissen de aanleiding zijn geweest het land van herkomst te verlaten. Derhalve kan geen geslaagd beroep worden gedaan op het traumatabeleid.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2.1 Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: […]
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar; […].
2.2 Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
2.3 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst.
3.1 In paragraaf C1/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het zogenaamde traumatabeleid neergelegd. Volgens dit beleid zal aannemelijk moeten zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor het vertrek van de betrokken asielzoeker uit het land van herkomst. Voor de aannemelijkheid van het causale verband biedt de termijn waarbinnen de betrokkene het land heeft verlaten een belangrijk aanknopingspunt. In beginsel geldt hiervoor het uitgangspunt dat de betrokken asielzoeker binnen zes maanden na deze gebeurtenissen het land van herkomst dient te hebben verlaten. Bij een vertrek na zes maanden zal een vergunning op grond van het traumatabeleid in beginsel worden geweigerd, tenzij de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat er wel degelijk een verband is tussen de gebeurtenis en het vertrek.
3.2 In paragraaf C1/5.12 van de Vc 2000 is het beleid neergelegd ten aanzien van de toepassing van artikel 31, tweede lid aanhef en onder j, van de Vw 2000. Volgens dit beleid wordt deze bepaling niet toegepast bij de beoordeling van de inwilligingsgronden van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c, van de Vw 2000, maar slechts bij de beoordeling of de asielzoeker, die behoort tot een categorie ten aanzien waarvan categoriale bescherming wordt geboden, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000.
Op grond van het beleid neergelegd in dit hoofdstuk wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000 toegepast, indien de volgende cumulatieve omstandigheden zich voordoen:
a. de vreemdeling heeft verbleven in een derde land;
b. de vreemdeling heeft bescherming of had bescherming kunnen hebben in een derde land;
c. het is niet onaannemelijk dat de betrokken vreemdeling kan terugkeren naar het derde land.
3.3 De omstandigheid hierboven onder b. genoemd is in paragraaf C1/5.12.3 van de Vc 2000 aan de hand van de volgende criteria nader uitgewerkt:
1. het derde land is geen land ten aanzien waarvan een beleid van categoriale bescherming geldt;
2. in het derde land loopt de vreemdeling geen gevaar voor lijf, leven en vrijheid;
3. de vreemdeling heeft in het derde land niet verbleven onder bijzondere schrijnende persoonlijke omstandigheden;
4. het derde land zet vreemdelingen die in aanmerking komen voor categoriale bescherming niet zonder meer uit naar het land van herkomst.
4. De rechtbank acht het hierboven onder 3.1 tot en met 3.3 weergegeven beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist.
5. Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
6. In het nader gehoor, dat op 31 oktober 2001 is afgenomen, heeft eiseres verklaard dat haar ouders op 22 oktober 1993 zijn gedood en dat zij Burundi in 1995 heeft verlaten. Derhalve heeft eiseres Burundi meer dan zes maanden na die gebeurtenis verlaten. Gelet op dit tijdsverloop en mede gezien de omstandigheid dat over een mogelijk verband tussen het gestelde trauma en het vertrek naar Tanzania weinig concreets is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het ingevolge paragraaf C1/4.2.1 vereiste causale verband ontbreekt. De weigering eiseres een vergunning op grond van het traumatabeleid te verlenen is derhalve in overeenstemming met het beleid.
7. Vervolgens is aan de orde de vraag of het standpunt van verweerder dat eiseres vanwege het bestaan van een verblijfsalternatief als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, in overeenstemming is met het beleid genoemd in overweging III.3.2 en III.3.3.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder het beleid voert, neergelegd in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/23, dat vreemdelingen uit Burundi in aanmerking komen voor categoriale bescherming en derhalve, behoudens contra-indicaties, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Niet in geschil is dat eiseres uit Burundi komt. Derhalve kon een verblijfsalternatief mede worden betrokken bij de beoordeling of aan eiseres een verblijfstitel kon worden verleend.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiseres in een derde land, te weten Tanzania heeft verbleven. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres in het eerdergenoemde nader gehoor heeft verklaard dat zij in 1995 naar Tanzania is gegaan en dat zij daar tot aan haar vertrek naar Nederland heeft verbleven. Eiseres heeft voorts verklaard, en ter zitting bevestigd, dat zij in een kamp in Kigoma, een gebied in Tanzania, grenzend aan Burundi, heeft verbleven.
10. Wat betreft de vraag of eiseres in Tanzania bescherming in de zin van paragraaf C1/5.12 van de Vc 2000 had of had kunnen hebben overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit, noch in het daarin overgenomen voornemen, is ingegaan op de in paragraaf C1/5.12.3 van de Vc 2000 genoemde criteria. Nu eiseres heeft verklaard dat zij in Tanzania is herkend door andere Burundezen als kind van haar vermoorde vader en aldaar tot tweemaal toe is verkracht, had verweerder - met name - in zijn oordeel moeten betrekken of eiseres in Tanzania gevaar voor lijf, leven en vrijheid loopt en of eiseres in Tanzania onder bijzondere schrijnende persoonlijke omstandigheden heeft verbleven. Dat verweerder dit heeft nagelaten klemt temeer nu uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 26 juni 2001 met als onderwerp de positie van Burundezen in derde landen in paragraaf 4.2 over de feitelijke positie van Burundezen in Tanzania wordt opgemerkt dat de situatie in de speciaal voor vluchtelingen uit Burundi aangewezen gebieden niet rooskleurig is en dat met name ten aanzien van geweld jegens vrouwen negatieve berichten zijn verschenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en voorts niet berust op een deugdelijke motivering.
11. Gelet op het vorenstaande zal het beroep van eiseres gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer, griffier en openbaar gemaakt op: 12 mei 2003
De griffier, De voorzitter
Afschrift verzonden op: 12 mei 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.