ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9247

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/11836
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van TBV 1999/23 en de zorgvuldigheid van de overheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 februari 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser A, geboren op [...] 1970, van Marokkaanse nationaliteit, voor een verblijfsvergunning op grond van de Tijdelijke regeling witte illegalen (TBV) 1999/23. Eiser had op 4 oktober 1999 diverse stukken verzonden naar verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, maar had geen begeleidende brief toegevoegd waarin zijn naam, dagtekening en de gewenste beschikking waren vermeld. De rechtbank oordeelt dat, ondanks het ontbreken van deze formele vereisten, de ingediende stukken in redelijkheid als een aanvraag voor een verblijfsvergunning moesten worden opgevat, gezien de context en de aard van de stukken. De rechtbank stelt vast dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag niet inhoudelijk te behandelen en geen hersteltermijn te bieden aan eiser, die al anderhalf jaar had gewacht op een beslissing. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--, toekent aan de Staat der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de bestuursrechtelijke procedure en de verplichting van de overheid om aanvragen adequaat te behandelen.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/11836 BEPTDN
IND nr.: 9611.19.4050
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. R.T.P.H. Jacobs, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij brief van 14 juni 2001 heeft de gemachtigde van eiser verweerder verzocht te worden geïnformeerd omtrent de voortgang van een door eiser op 4 oktober 1999 ingediend verzoek om verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Tijdelijke regeling witte illegalen als weergegeven in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/23.
2. Bij brief van 29 juni 2001 heeft verweerder de gemachtigde meegedeeld dat er op genoemde datum geen verzoek van eiser is ontvangen. Bij bezwaarschrift van 25 juli 2001 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 13 februari 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij beroepschrift van 14 februari 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 18 maart 2002. Op 28 augustus 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 19 december 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C, zus van eiser en tevens tolk in de Arabische taal.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Eiser is sinds 1991 in Nederland. Op 3 juni 1996 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Deze aanvraag is op 9 januari 1997 niet ingewilligd. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld.
3. Op 3 april 1997 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Deze aanvraag is op 10 april 1997 niet ingewilligd. Het tegen deze beslissing ingediende bezwaarschrift van 6 mei 1997 is op 11 augustus 1997 ongegrond verklaard. Het tegen deze beslissing ingediende beroep is bij uitspraak van 22 april 1998 ongegrond verklaard.
4. Op 7 december 1998 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Deze aanvraag is op 16 februari 1999 niet ingewilligd. Het tegen deze beslissing ingediende bezwaar is op 11 juni 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 maart 2001 is eisers beroep ongegrond verklaard.
5. Op 17 februari 2002 is eiser naar Marokko uitgezet.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanvraag om een verblijfsvergunning is ingediend op grond van TBV 1999/23. De stukken zijn zonder begeleidende brief verzonden en niet naar het speciale postbusnummer dat daarvoor openstond. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft er op geen enkele wijze over gerept. Dit lag wel voor de hand gelet op het feit dat eiser eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van een andere witte illegalenregeling, en de huidige regeling soepeler is. Ook de brief van de huidige gemachtigde van 14 juni 2001 is pas na een jaar en negen maanden verzonden. Nu geen sprake is van een aanvraag door eiser, is verweerder aan het geven van een hersteltermijn niet toegekomen. Derhalve is ook de brief van 29 juni 2001 waartegen het bezwaar is gericht, geen besluit, nu deze brief als mededeling dan wel voorlichting moet worden beschouwd en mitsdien niet is gericht op rechtsgevolg. De brief is geen reactie op een formele aanvraag noch te beschouwen als een andere handeling van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1a van de Vw 2000.
Nu het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, is afgezien van het horen van eiser.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een aanvraag. Bij de aanvraag van 4 oktober 1999 heeft eiser alle ter zake relevante stukken ingediend, maar heeft hij slechts nagelaten expliciet kenbaar te maken dat hij een verblijfsvergunning wenste te ontvangen. Vanwege de destijds geldende regeling als neergelegd in TBV 1999/23 had verweerder niet anders kunnen concluderen dan dat eiser een verzoek om een verblijfsvergunning op grond van TBV 1999/23 bedoelde in te dienen. Indien bij verweerder onduidelijkheid had bestaan, dan had het op zijn weg gelegen om eiser door middel van een hersteltermijn aan te schrijven en nadere informatie te vragen. In strijd met de Awb heeft verweerder geen hersteltermijn verleend. Het bestreden besluit kan niet worden gedragen door een daaraan ten grondslag liggend gedegen onderzoek en/of een juridisch acceptabele motivering.
De brief van verweerder van 29 juni 2001 is wel gericht op rechtsgevolg, aangezien de procedure van eiser niet inhoudelijk is behandeld. Er is sprake van een onvoldoende onderzoek, onjuiste wetstoepassing en een motiveringsgebrek.
Verweerder heeft het bezwaar rauwelijks niet-ontvankelijk verklaard zonder eiser een termijn te gunnen voor het indienen van nadere gronden van bezwaar.
IV. OVERWEGINGEN
1. In geschil is de vraag of er sprake is van een aanvraag.
2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat door eiser op 4 oktober 1999 middels een aangetekende brief stukken zijn verzonden naar het kantoor van verweerder te Hoofddorp. In het dossier bevindt zich een kopie van een verzendbewijs van aangetekende post gedateerd 4 oktober 1999. Tevens is niet in geschil welke stukken het betreft, te weten een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met daaraan gehecht twee pasfoto’s van eiser, kopieën van eisers paspoort en kopieën met betrekking tot het arbeidsverleden van eiser over de periode 1992 tot en met 1999, waaronder salarisspecificaties met een sofinummer.
3. De rechtbank is van oordeel dat door eiser niet is voldaan aan de formele vereisten genoemd in artikel 4:2, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft namelijk bij de verzonden stukken geen brief gevoegd met daarin vermeld eisers naam, dagtekening en aanduiding van de beschikking die hij wenste, te weten de verlening van een verblijfsvergunning op grond van TBV 1999/23.
4. Niettegenstaande het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de bedoelde stukken in redelijkheid hadden moeten worden opgevat als een aanvraag op grond van TBV 1999/23. De rechtbank overweegt daartoe dat de stukken zijn ingediend in de periode waarin aanvragen op grond van TBV 1999/23 moesten worden ingediend. Vervolgens blijkt uit de aard van de stukken de bedoeling van eiser nu het stukken betreft die in de procedure van genoemde TBV door verweerder worden verlangd. Verweerder heeft de stukken dan ook niet bij eerdere procedures van eiser gevoegd, maar ze apart gehouden. Verweerders stelling dat eiser de stukken naar het verkeerde postbusnummer heeft gezonden, doet hier niet aan af, nu de Immigratie- en Naturalisatiedienst één organisatie is die verkeerd geadresseerde stukken intern kan doorzenden. De gemachtigde van eiser heeft binnen een bij verweerder niet ongebruikelijke beslistermijn, te weten na anderhalf jaar, geïnformeerd naar de stand van zaken, zodat verweerder alsnog op de aanvraag had kunnen beslissen.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, mede gelet op het evidente belang van eiser om op het juiste spoor te worden gezet en het niet kunnen indienen van dezelfde aanvraag nu het een tijdelijke regeling betreft, met betrekking tot genoemde stukken onzorgvuldig heeft gehandeld. Derhalve dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
6. De vraag of de brief van verweerder van 29 juni 2001 als een besluit moet worden beschouwd, kan buiten behandeling blijven. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet inhoudelijk op eisers aanvraag heeft beslist en draagt verweerder op dit alsnog binnen zes weken na deze uitspraak te doen.
7. Het beroep is gelet op het vorenoverwogene gegrond.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderd en negen euro).
Gewezen door mr. C.H. Rombouts, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier, en openbaar gemaakt op: 25 februari 2003.
de griffier, de voorzitter,
Afschrift verzonden op: 25 februari 2003
Conc: AN
Coll:
Bp: -
D: C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.