Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 02/23616
Datum uitspraak: 14 april 2003
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A,
geboren op [...] 1983,
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. H.A. Schenke,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. A.A.K. Sol.
Op 20 juni 2001 heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd voor verblijf bij zijn vader, B, referent. Bij besluit van 7 november 2001 heeft de korpschef van de regiopolitie Gelderland-Zuid namens verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Eiser heeft daartegen op 4 december 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 15 maart 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft het onderzoek op 7 april 2003 gesloten.
1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarvoor hebben partijen toestemming gegeven.
2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
3. Van de volgende feiten kan worden uitgegaan. Referent verblijft sedert 1990 rechtmatig in de Europese Unie. Tot 1995 in Nederland, daarna voor de duur van vijf jaar in Frankrijk. In januari 2000 heeft hij zich weer in Nederland gevestigd. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit. Tussen 29 mei 2000 en 30 april 2001 en van 1 juni 2001 tot 1 november 2001 heeft referent een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (ABW) ontvangen. Eiser verblijft sedert 4 maart 1999 bij referent.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser wordt niet op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 vrijgesteld van het bezit daarvan. Referent is geen gemeenschapsonderdaan (meer), omdat hij na terugkeer in Nederland een uitkering ontving uit de openbare kas. Verweerder heeft daartoe gewezen op paragraaf B10/5.3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Dat referent inmiddels weer een baan heeft doet daaraan niet af. Eiser kan om die reden evenmin als gemeenschapsonderdaan worden beschouwd. De afwijzing is voorts niet in strijd met artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de onder punt 3 genoemde feiten de afgifte van een definitieve verblijfsvergunning wettigen, mede op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft een nauwe band met referent en wenst bovenal bij hem te blijven wonen.
6. De rechtbank constateert dat enkel in geschil is of verweerder eiser terecht niet als gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 beschouwt en of verweerder terecht heeft aangenomen dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7. Artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt, voor zover relevant, dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft.
8. Eiser kan op grond van artikel 1, aanhef, onder e en onder 2°, van de Vw 2000 als gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt, indien referent als zodanig moet worden beschouwd op grond van onderdeel 1° van evenbedoelde bepaling. Verweerder heeft derhalve terecht bezien of referent gemeenschapsonderdaan is.
9. Paragraaf B10/5.3.2.1 van de Vc 2000 luidt, voor zover relevant, als volgt. "Nederlanders die buiten Nederland gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer binnen de EU/EER.
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG kan worden afgeleid dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan het familie- of gezinslid - ongeacht diens nationaliteit - van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat op grond van het EG-verdrag heeft verbleven en die zich daarna weer vestigt in eigen land. Voorwaarde is wel dat de eigen onderdaan verblijf in eigen land houdt conform het EG-verdrag.
Dit betekent dat een Nederlander bij terugkeer in Nederland als gemeenschapsonderdaan kan worden beschouwd, wanneer hij alhier reële en daadwerkelijke arbeid verricht of als economisch niet-actieve in de zin van het EG-verdrag kan worden aangemerkt. (...)
Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag."
Dit beleid is niet kennelijk onredelijk.
10. Vast staat dat referent na terugkeer in Nederland enige tijd een uitkering vanwege de ABW heeft ontvangen. Verweerder heeft daarom terecht aangenomen dat hij gedurende die tijd alhier geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Gesteld noch gebleken is dat referent als economisch niet-actieve in de zin van het EG-verdrag kan worden aangemerkt. Verweerder heeft zich daarom met recht op het standpunt gesteld dat referent niet meer voldeed aan de beperkingen van het EG-verdrag en dat hij daarom geen gemeenschapsonderdaan is. Verweerder heeft voorts terecht gemeend dat daaraan niet afdoet dat referent inmiddels weer economisch actief is. Dat referent daarmee weer verblijf zou houden conform het EG-verdrag kan, gelet op het voorgaande en met name de laatste zin van evengeciteerde passage, niet worden ingezien.
11. Nu referent geen gemeenschapsonderdaan is heeft verweerder voorts met recht gesteld dat eiser evenmin als zodanig kan worden beschouwd en dat eiser daarom niet op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 het ontbreken van een geldige mvv niet kan worden tegengeworpen.
12. Het bestreden besluit is voorts niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daartoe terecht gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat aan het gezinsleven tussen eiser en referent in de toekomst hier te lande geen invulling kan worden gegeven. Dat eiser een nauwe band heeft met referent en bovenal bij hem wenst te blijven wonen kan daaraan niet afdoen.
13. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Peper en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2003 in tegenwoordigheid van mr. L.M. van den Berg als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden.