Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 13726 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 03 / 13727 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1973, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. G. Ris, rechtshulpverlener bij de SRA Amsterdam, kantoor houdende te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Ramsaroep, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 3 maart 2003, (IND nr. 0302.28.4031), is de door verzoeker op 1 maart 2003 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 3 maart 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 3 maart 2003 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 maart 2003. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Bij de beoordeling van het geschil gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten.
Op 1 maart 2003 om 14:40 uur is op verzoek van de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland (VVN) ten behoeve van verzoeker een consult verpleegkundige op het aanmeldcentrum afgenomen. In het meldingsformulier heeft VVN aangegeven dat verzoeker tuberculose (hierna: tbc) heeft gehad. Op het verslagformulier (gedingstuk 20) heeft de verpleegkundige bij de vraag of er bijzonderheden zijn of aanleiding is tot voorzorgsmaatregelen aangegeven verzoeker door te verwijzen naar de GGD in verband met controle op tbc. Op 2 maart 2003 heeft verzoeker tijdens het nader gehoor verklaard dat hij tbc heeft opgelopen en bloed heeft opgehoest (rapport van nader gehoor, pagina 11). Verzoeker heeft verklaard dat het ophoesten van bloed volgens een arts in Nigeria te maken had met een mishandeling. Blijkens het overlegformulier dat is opgemaakt op 3 maart 2003 om 15:30 uur (gedingstuk 27) heeft de IND verzoeker opnieuw aangemeld bij de verpleegkundige. Als reden hiervoor is opgegeven dat verzoeker tegenover zijn raadsman heeft geklaagd over pijn op de borst en dat het consult van 1 maart 2003 niet duidelijk genoeg is. Volgens het overlegformulier heeft de verpleegkundige mondeling medegedeeld dat het wenselijk is verzoeker in de toekomst te laten controleren op tbc, maar dat er thans geen noodmaatregelen hoeven te worden genomen. Aangegeven wordt dat verzoeker is doorverwezen naar de GG&GD teneinde door middel van een thoraxfoto te achterhalen of de medicijnen die hij geslikt zou hebben, hun werk hebben gedaan. Op 3 maart 2003 om 15:50 uur is een verslag opgemaakt door een verpleegkundige van de Airport Medical Services op Schiphol en is een formulier betreffende het consult verpleegkundige op het aanmeldcentrum ingevuld. Blijkens het voortgangsoverzicht is op 3 maart 2003 om 14:43 uur de in artikel 3.117, tweede lid, Vb bedoelde termijn van drie proces-uren gaan lopen, waarbinnen de gemachtigde van de vreemdeling schriftelijk zijn zienswijze naar voren moet brengen. Tijdens het gesprek tussen de gemachtigde van verzoeker en een medewerker van de IND op 3 maart 2003 om 15.30 uur heeft eerstgenoemde aangegeven dat hij de nabespreking van het nader gehoor heeft afgebroken vanwege het risico op tbc-besmetting. Hij heeft verzocht schriftelijk door een arts te laten bevestigen dat in het geheel geen risico op besmetting bestaat. Uit het overlegformulier van 3 maart 2003 (gedingstuk 31) blijkt dat aan de gemachtigde van verzoeker op 3 maart 2003 om 18:05 uur is meegedeeld dat hij tot 19:10 uur de tijd kreeg om een zienswijze in te dienen.
2.6 Namens verzoeker is betoogd - samengevat en voor zover van belang - dat, als er aanwijzingen bestaan dat een vreemdeling een besmettelijke vorm van tbc heeft, verweerder eerst dient te beschikken over een negatief resultaat van een tbc-onderzoek voordat van de rechtshulpverlener verwacht mag worden dat hij in het kader van een ac-procedure met de vreemdeling persoonlijk contact heeft. Nu verzoeker zelf heeft aangegeven tbc te hebben opgelopen, en over het besmettingsgevaar geen uitsluitsel is verkregen, mocht van de gemachtigde niet worden verlangd een gesprek met verzoeker te voeren. De omstandigheid dat verzoeker en zijn gemachtigde als gevolg hiervan niet het rapport van nader gehoor en het voornemen met elkaar hebben kunnen bespreken, levert een schending van de eisen van zorgvuldigheid op.
2.7 Verweerder heeft - samengevat en voor zover van belang - naar voren gebracht dat indien er indicaties zijn dat een vreemdeling die zich in het aanmeldcentrum bevindt, een besmettelijke vorm van tbc heeft, de medische dienst wordt ingeschakeld. Er zijn geen richtlijnen voor medewerkers van het AC Schiphol hoe te handelen in geval een vreemdeling mogelijk lijdt aan tbc. In de onderhavige zaak waren geen indicaties op grond waarvan er geconcludeerd moest worden dat er een dergelijk risico bestond. Het medisch onderzoek van verzoeker heeft slechts plaatsgevonden op verzoek van de VVN omdat verzoeker zelf had aangegeven tbc te hebben opgelopen. Ook de verpleegkundige op AC Schiphol heeft geen symptomen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van tbc bij verzoeker.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
2.8 Het voornemen van verweerder om een aanvraag binnen de 48 proces-uren af te wijzen, brengt diens verantwoordelijkheid met zich dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zich te laten bijstaan door een rechtsbijstandsverlener overeenkomstig het in hoofdstuk C3/12.9 en C3.12.11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid. In geschil is de vraag of verweerder met het oog op de verlening van rechtsbijstand aan de vreemdeling had moeten onderzoeken of de vreemdeling lijdt aan een besmettelijke vorm van tbc.
2.9 Ter zitting heeft verweerder terecht afstand genomen van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat redengevend voor het niet laten uitvoeren van een tbc-onderzoek is geweest dat verzoeker heeft verklaard met goed resultaat te zijn behandeld in het land van herkomst. De verklaring van verzoeker over een behandeling in het land van herkomst kan geen voldoende reden opleveren om af te zien van een tbc-onderzoek, aangezien niet bekend is welke behandeling de vreemdeling heeft ondergaan in verband met zijn tbc-besmetting.
2.10 In het bestreden besluit heeft verweerder voorts overwogen dat weliswaar de verpleegkundige heeft verzocht om een doorverwijzing naar de GG&GD voor verdere controle, maar dat daarbij geen speciale voorzorgsmaatregelen voor de benadering van verzoeker zijn aangeraden en dat evenmin is aangeraden deze controle direct te laten plaatsvinden. Uit het verslag van de verpleegkundige van 1 maart 2003 waarin om een verwijzing naar de GGD wordt verzocht kan echter niet de conclusie worden getrokken dat er geen aanleiding bestaat de controle op tbc onmiddellijk uit te voeren. Indien op basis van dit verslag bij verweerder onduidelijkheid bestond over de vraag of er direct een tbc-onderzoek diende plaats te vinden had het voor de hand gelegen dat verweerder, bijvoorbeeld middels de verzochte verwijzing van verzoeker naar de GG&GD, aan een arts, en niet aan een verpleegkundige die op het aanmeldcentrum Schiphol is belast met curatieve zorg, de vraag zou hebben voorgelegd of een tbc-onderzoek onmiddellijk was aangewezen of dat dit ook na de ac-procedure kon plaatsvinden.
2.11 In het bestreden besluit heeft verweerder verder aangegeven dat de rechtshulpverlener noodmaatregelen had kunnen treffen zodat de nabespreking met verzoeker wel had kunnen plaatsvinden. Volgens verweerder zou het dragen van een mondkapje door de vreemdeling voor de rechtshulpverlener een adequate voorzorgsmaatregel zijn. Gelet op verweerders verantwoordelijkheid voor het verloop van de aanmeldcentrumprocedure had het op zijn weg gelegen de rechtshulpverlener te informeren over mogelijke voorzorgsmaatregelen. Niet is echter gebleken dat verweerder de suggestie van het mondkapje aan de rechtshulpverlener heeft gedaan nadat deze te kennen had gegeven de nabespreking van het nader gehoor te hebben afgebroken vanwege het risico op besmetting. Overigens heeft verweerder niet onderbouwd dat het dragen van een mondkapje onder alle omstandigheden een voldoende bescherming biedt tegen het risico van tbc-besmetting.
2.12 Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen waren om een arts te consulteren teneinde vast te stellen of verzoeker al dan niet lijdt aan een besmettelijke vorm van tbc. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verzoeker heeft verklaard dat hij tbc heeft gehad, hij op enig moment tijdens de aanmeldcentrumprocedure heeft geklaagd over pijn op de borst, alsmede dat een verpleegkundige het kennelijk nodig heeft gevonden verzoeker door te verwijzen naar de GG&GD voor een controle op tbc. Mede in aanmerking genomen dat er geen richtlijnen bestaan voor medewerkers op AC Schiphol ter beoordeling van het risico op tbc-besmetting door vreemdelingen was er onder deze omstandigheden voldoende reden aan een arts de vraag voor te leggen of de onmiddellijke uitvoering van een tbc-onderzoek was aangewezen met het oog op een mogelijk risico van tbc-besmetting door verzoeker.
2.13 Door in het onderhavige geval geen aanvullend medisch advies te vragen en, nadat de rechtshulpverlener tijdig had aangegeven in verband met onzekerheid over het risico op tbc-besmetting de nabespreking te hebben beëindigd, de aanmeldcentrumprocedure voort te zetten door verzoeker in de gelegenheid te stellen binnen drie proces-uren een zienswijze te laten uitbrengen, heeft verweerder gehandeld in strijd met de eisen van zorgvuldigheid. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb alsmede artikel 3.117, tweede lid, Vb, zoals uitgewerkt in hoofdstuk C 3/12.2.11 Vc. Het beroep tegen het afwijzende besluit op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.14 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 3 maart 2003;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 1 maart 2003;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2003, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Lorié als griffier.
Afschrift verzonden op: 17 maart 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.