ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7687

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/13003
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van rechterlijke uitspraak inzake Nepal en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak verzoekt eiser, een Nepalese burger, om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank in verband met een nieuw ambtsbericht over de situatie in Nepal. Het ambtsbericht, gedateerd 23 december 2002, werd door eiser ingediend als argument voor zijn verzoek om herziening. De rechtbank verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk, zowel voor de vovo-procedure als voor de bodemprocedure. De rechtbank oordeelt dat eiser geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerdere uitspraak, terwijl dit wel mogelijk was. Dit maakt het herzieningsverzoek niet het meest aangewezen traject. De rechtbank wijst erop dat artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een discretionaire bevoegdheid voor de rechtbank inhoudt en dat de mogelijkheden voor een succesvol herzieningsverzoek beperkt zijn. Eiser had de mogelijkheid om het bestuursorgaan te verzoeken zijn eerdere besluit te heroverwegen, in plaats van een herzieningsverzoek in te dienen. De rechtbank concludeert dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is en wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de uitzetting van eiser te verbieden totdat op het herzieningsverzoek is beslist. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:88 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
op het verzoek om herziening in de zaken AWB 03/5940 VRONTN en AWB 03/5937 VRONTN
tussen:
A, geboren op [...] 1978, van Nepalese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. A. Pinxter, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Amsterdam,
en:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.P. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie,
reg. nr.: AWB 03/13003 VRONTN
I. PROCESVERLOOP
1. Verzoeker heeft op 26 januari 2003 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Verweerder heeft deze aanvraag op 28 januari 2003 afgewezen. Bij uitspraken van 13 februari 2003 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van verzoeker, gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag, ongegrond verklaard (AWB 03/5940 VRONTN) en is zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 03/5937 VRONTN).
2. Bij verzoekschrift van 19 februari 2003 heeft verzoeker verzocht om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb van de uitspraken van 13 februari 2003. Daarbij is tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 5 maart 2003. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder is aldaar vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoeker meent dat de uitspraak van de rechtbank op grond van artikel 8:88 van de Awb moet worden herzien. Hij voert hiertoe het volgende aan.
Het nieuwste ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken betreffende de situatie in Nepal dateert van 23 december 2002 en was reeds op 30 december 2002 in het bezit van verweerder. De beslissing in de AC-procedure dateert van 28 januari 2003, dat wil zeggen ruimschoots na de datum waarop verweerder beschikte over het nieuwe ambtsbericht. Verweerder had in het bestreden besluit van 28 januari 2003 de nieuwe informatie moeten betrekken. Nu dit niet is gebeurd en verzoeker niet in de gelegenheid is geweest zich daarover in de procedure uit te laten, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Dit alles was verzoeker ten tijde van de zitting op 7 februari 2003 niet bekend en kon hem redelijkerwijs niet bekend zijn. Indien dit alles de rechtbank op 7 februari 2003 bekend was geweest, had dit tot een andere uitspraak geleid. Ter onderbouwing verwijst verzoeker naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 13 februari 2003 en van 14 februari 2003. Voorts verzoekt verzoeker om het treffen van een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat hij de behandeling van het herzieningsverzoek in Nederland mag afwachten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd aangegeven dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 13 februari 2003. Voorts heeft hij aangegeven dat indien de rechtbank het herzieningsverzoek prematuur acht, hij nogmaals een herzieningsverzoek en een verzoek om voorlopige voorziening zal indienen. Tot slot heeft hij ter zitting betoogd dat de strekking van het nieuwe ambtsbericht is dat de situatie in Nepal op dit moment veel slechter is dan in 2000. Het punt van het vestigingsalternatief voor verzoeker zal daarom opnieuw bekeken moeten worden.
2. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd het volgende naar voren gebracht. Het verzoek om herziening komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is niet voldaan aan het gestelde onder b van artikel 8:88 van de Awb. Uit de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat het ambtsbericht dat dateert van 23 december 2002 pas op 12 februari 2003 openbaar is gemaakt. Verweerder bestrijdt dan ook verzoekers stelling dat het ambtsbericht reeds op 30 december 2002 openbaar was. De uitspraak dateert van 13 februari 2003. Dit betekent dat – los van de vraag of het ambtsbericht op 30 december 2002 of op 12 februari 2003 openbaar was – dat verzoeker vóór de uitspraak bekend had kunnen en redelijkerwijs bekend had moeten zijn met het nieuwe ambtsbericht. Verzoekers stelling dat hij van deze nieuwe feiten en omstandigheden niet op de hoogte kon zijn en ook niet behoorde te zijn op het moment van de behandeling ter zitting op 7 februari 2003 kan dan ook niet slagen. Het moet immers gaan om feiten en omstandigheden die voor de datum van de uitspraak niet bekend waren en ook redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Gelet hierop is niet voldaan aan het gestelde onder b van artikel 8:88 van de Awb. Voorzover wel is voldaan aan het gestelde onder b van artikel 8:88 van de Awb, is niet voldaan aan het gestelde onder c van artikel 8:88 van de Awb. Hiervoor verwijst verweerder naar hetgeen de rechtbank in de bestreden uitspraak is opgemerkt onder met name rechtsoverweging 7. Hierin heeft de rechtbank immers geoordeeld dat verweerder, uitgaande van de nieuwe ontwikkelingen in Nepal ten aanzien van de groeiende macht van de Maoïsten in redelijkheid het vestigingsalternatief heeft kunnen tegenwerpen. De rechtbank heeft hiervoor verwezen naar de omstandigheid dat uit openbare bronnen tevens bleek dat de Maoïsten geen controle hebben over Kathmandu en de oostelijke provincies van Nepal en voorts dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij ook te vrezen heeft voor Maoïsten in de gebieden die niet door hem worden gecontroleerd. Het nieuwe ambtsbericht leidt niet tot een ander oordeel.
III. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het verzoek om herziening van de uitspraken van 13 februari 2003 ontvankelijk is. In dat kader overweegt zij als volgt. Gelet op de formulering en strekking van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is een uitspraak van de voorzieningenrechter inzake een voorlopige voorziening niet vatbaar voor herziening. Het verzoek om herziening van de uitspraak in de voorlopige voorzieningenprocedure dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten of aan de formele vereisten van ontvankelijkheid is voldaan, het verzoek om herziening ook ten aanzien van de beroepszaak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe is het volgende redengevend. De rechtbank is van oordeel dat een herzieningsverzoek in het onderhavige geval niet het meest aangewezen traject is. Hierbij is mede van belang dat eiser geen hoger beroep tegen de bestreden uitspraak heeft ingesteld, terwijl deze weg hem wel openstond. Indien hoger beroep tegen een uitspraak openstaat moet worden aangenomen dat dat rechtsmiddel in beginsel de voorkeur heeft boven het indienen van een verzoek om herziening bij de rechtbank. Immers, een verzoek om herziening mag niet neerkomen op een verkapt hoger beroep. Voorts is van belang dat uit de tekst van artikel 8:88 van de Awb blijkt dat de aan de rechtbank toegekende bevoegdheid om tot herziening van haar uitspraken over te gaan een discretionaire bevoegdheid betreft en dat uit de Memorie van Toelichting op artikel 8:88 van de Awb bovendien volgt dat de mogelijkheden voor een succesvol gebruik van artikel 8:88 van de Awb beperkt zijn. In die Memorie van Toelichting (MvT, PG Awb II, pagina 515) is ook opgemerkt dat het soms niet eenvoudig is om te beoordelen of het gaat om feiten die aanleiding kunnen geven tot een (aan de rechtbank gericht) verzoek om herziening, dan wel om feiten die zouden kunnen leiden tot een aan het bestuursorgaan gericht verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit. Vervolgens wordt in de memorie geconcludeerd dat het in een geval van twijfel in de rede ligt niet de rechter te verzoeken zijn uitspraak te herzien, maar het bestuursorgaan te vragen zijn eerder besluit te heroverwegen. In dit geval bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het voor verzoeker de meest aangewezen weg was zich onmiddellijk tot de rechtbank te wenden. Hierbij is van belang dat verzoeker primair van mening is dat verweerder onjuist heeft gehandeld door het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken niet bij zijn beoordeling te betrekken. Waar op dat punt gerede twijfel bestaat, is in casu het traject van een aan verweerder gericht verzoek om terug te komen op het in rechte onaantastbare besluit van 28 januari 2003 het meest aangewezen.
3. Gelet op het voorgaande dient het verzoek om herziening niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Voorts is aan de orde de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het herzieningsverzoek. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het herzieningsverzoek heeft beslist.
6. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het herzieningsverzoek in de zaken AWB 03/5937 VRONTN en AWB 03/5940 VRONTN niet-ontvankelijk;
2. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. J.C. Boeree, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier en openbaar gemaakt op: 26 maart 2003
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 26 maart 2003
Conc.: AH/JB
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.