ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6615

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/5669
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een verblijfsvergunning aan een alleenstaande vrouw uit Somalië na niet tijdig beslissen door de autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 januari 2003 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een alleenstaande vrouw van Somalische afkomst, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres, die sinds 20 december 1997 in Nederland verblijft, had aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, maar deze waren door de autoriteiten niet tijdig behandeld. De rechtbank overwoog dat indien verweerder tijdig op de aanvraag van eiseres had beslist, zij in aanmerking zou zijn gekomen voor een vergunning tot verblijf zonder beperkingen, die met ingang van 1 april 2001 zou zijn omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank stelde vast dat het beleid van de autoriteiten niet in overeenstemming was met de Vreemdelingenwet en dat er geen gerechtvaardigd onderscheid gemaakt kon worden tussen gelijke gevallen. De rechtbank oordeelde dat de tegenwerping van verweerder dat eiseres een rechtsmiddel had kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, misplaatst was. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte niet had beoordeeld of eiseres in aanmerking kwam voor een vergunning tot verblijf op basis van de werkinstructie 224, die bescherming biedt aan alleenstaande vrouwen uit Somalië. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
nevenzittingsplaats Rotterdam
UITSPRAAK
Reg.nr. : 02/5669.
Inzake : A, eiseres,
gemachtigde mr. A.K.J. Plaisier, advocaat Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.A. de Leeuw, ambtenaar ten
departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1962, bezit de Somalische nationaliteit. Zij verblijft sedert 20 december 1997 als vreemdelinge in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 24 december 1997 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen B, geboren op [...] 1994, en C, geboren op [...] 1995, aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 1 september 1999, uitgereikt op 28 september 1999, heeft verweerder de eerste afvraag afgewezen wegens de kennelijke ongegrondheid ervan en de tweede aanvraag niet ingewilligd. Wel is aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: vvtv) verleend ingaande op 24 december 1997, geldig tot 24 december 1999. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 23 november 1999 heeft zij het bezwaar ingetrokken. Op 7 maart 2000 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging van haar vvtv. Verweerder heeft eiseres op 19 november 2001 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft haar zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij beschikking van 9 januari 2002 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag beslist.
2. Bij brief van 14 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. De openbare behandeling van het beroep door een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 september 2002. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. van Veelen-de Hoop, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.M. Saeed, tolk Somalisch. Bij beslissing van 21 oktober 2002 heeft de rechtbank besloten tot heropening van het onderzoek ter verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer. De openbare behandeling van het beroep door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 7 november 2002. Ter zitting zijn eiseres en verweerder verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet (Stb 1965, 40, hierna: Vw 1965) is per deze datum ingetrokken. Ingevolge het bepaalde in artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000 is de aanvraag van eiseres om verlenging van haar vvtv met ingang van 1 april 2001 aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000.
2. Eisers heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Naar de mening van eiseres heeft verweerder zich ten onrechte geen rekenschap gegeven van het feit dat eiseres in ieder geval gedurende het jaar 2000, het derde verblijfsjaar, volgens de normen van verweerder zelf geen verblijfsalternatief in Somalië had. Op dat moment was IND-werkinstructie 224 van toepassing, op grond waarvan eiseres, als alleenstaande vrouw behorend tot de Reer Hamar, in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. Eiseres dient te worden beschouwd als alleenstaande vrouw, aangezien zij alleen naar Nederland is gekomen. Haar echtgenoot is in Jemen achtergebleven en bevindt zich derhalve niet in het land van herkomst, welk land in het asielrecht het referentiepunt is. Indien verweerder de aanvraag van eiseres om verlenging van haar vvtv tijdig had behandeld, was eiseres nu in het bezit geweest van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Door sommige dossiers zeer lang te laten liggen handelt verweerder in strijd met het willekeurverbod dan wel het consistentiebeginsel. Verwezen wordt naar de uitspraken van deze rechtbank (Rechtseenheidskamer) van 7 november 1996 (o.m. AWB 96/7740). Daarnaast kan volgens eiseres het huidige beleid de toets van de kritiek niet doorstaan. Voor eiseres is terugkeer naar Somalië feitelijk onmogelijk. Nu naar Somalië niet wordt uitgezet en er derhalve een verkapt uitstel-van-vertrekbeleid wordt gevoerd dient verweerder voor asielzoekers als eiseres een verblijfsmodaliteit in het leven te roepen. Ten onrechte wordt op grond van de bestaande terugkeerbeletselen naar Somalië geen beleid van categoriale bescherming gevoerd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Reeds bij brief van 3 april 2000 heeft verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bericht dat bepaalde categorieën asielzoekers uit Somalië, waaronder de Reer Hamar, niet langer in aanmerking komen voor categoriale bescherming. Met ingang van 24 september 2001 is het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië geheel beëindigd. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2002 (200105382/1) en 30 juli 2002 (200203043/1), waarin is geoordeeld dat het door verweerder gevoerde beleid de rechterlijke toets kan doorstaan. Naar de mening van verweerder is niet van belang dat eiseres wellicht in aanmerking was gekomen voor een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde in IND-werkinstructie 224, nu deze werkinstructie bij het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/35 van 30 november 2001 is komen te vervallen. Aangezien eiseres geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag kan niet het door haar gewenste gewicht worden toegekend aan het feit dat niet tijdig op haar aanvraag is beslist. Ter zitting van 7 november 2002 heeft verweerder daaraan toegevoegd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw, aangezien zij is gehuwd en met haar echtgenoot in Jemen heeft verbleven. Eiseres is geen weduwe. Reeds hierom kan een beroep op werkinstructie 224 niet slagen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres afkomstig is uit Somalië en behoort tot de minderheidsgroep Reer Hamar. Eiseres is vanuit Somalië met haar echtgenoot naar Jemen gevlucht, vanwaar zij zelfstandig met haar twee minderjarige kinderen naar Nederland is gekomen.
4.2 Tot 4 april 2000 voerde verweerder een beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Somalië behorende tot de Reer Hamar. In de periode ná 4 april 2000 kwam deze groep asielzoekers niet langer in aanmerking voor categoriale bescherming. Niettemin wordt in de (openbare) werkinstructie 224, waarin de uitvoeringsconsequenties van het vanaf 4 april 2000 geldende beleid zijn neergelegd, aangegeven dat - samengevat - aan alleenstaande vrouwelijke asielzoekers behorend tot de Reer Hamar of Reer Brava zonder reëel vestigingsalternatief in het relatief veilige deel van Somalië een vergunning tot verblijf zonder beperkingen dient te worden verleend (p. 3). Werkinstructie 224 is ingetrokken bij het TBV 2001/35 van 30 november 2001.
4.3 De rechtbank stelt vast dat indien verweerder vóór 4 april 2000 op de aanvraag van eiseres had beslist, de aanvraag in beginsel zou zijn ingewilligd en eiseres in het bezit zou zijn gesteld van een vvtv voor het derde jaar. Indien verweerder in de periode van 4 april 2000 tot 30 november 2001 op de aanvraag had beslist, zou de vvtv van eiseres niet zijn verlengd, maar had verweerder de aanvraag dienen te toetsen aan het bepaalde in werkinstructie 224. Indien eiseres dan was aangemerkt als alleenstaande vrouw was zij in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen. In het geval dat verweerder vóór 4 april 2000 op de aanvraag had beslist en de vvtv voor het derde jaar had verlengd, had verweerder gedurende dit derde jaar, althans in de periode van 4 april 2000 tot 24 december 2000, kunnen besluiten om de vvtv in te trekken. In dat geval had bij de intrekking dienen te worden getoetst aan het bepaalde in werkinstructie 224 en zou eiseres, indien zij zou zijn aangemerkt als alleenstaande vrouw, in het bezit zijn gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen. Indien verweerder gedurende het derde jaar niet zou hebben besloten om de vvtv gedurende het derde jaar in te trekken, zou eiseres in beginsel met ingang van 24 december 2000 in het bezit zijn gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
4.4 Uit vorenstaande vloeit voort dat, indien verweerder tijdig op de aanvraag van eiseres zou hebben beslist, eiseres - indien zij zou zijn aangemerkt als alleenstaande vrouw in de zin van werkinstructie 224 - in beginsel in het bezit zou zijn gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen, welke vergunning met ingang van 1 april 2001 zou zijn omgezet in een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd.
4.5 De rechtbank overweegt dat het onder de Vw 1965 gebruikelijk was dat (mogelijke) aanspraken als die van eiseres achteraf door verweerder werden vastgesteld en gehonoreerd. Nu noch het beleid op dit punt is gewijzigd noch uit de Vw 2000 voorvloeit dat te dezer zake anders zou dienen te worden gehandeld, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder in een geval als het onderhavige niet langer met in het verleden opgebouwde (mogelijke) aanspraken rekening zou dienen te houden. De rechtbank acht de onder de Vw 1965 gevolgde werkwijze juist, gelet op het niet-gerechtvaardigd onderscheid dat anders ontstaat tussen overigens gelijke gevallen, doordat in het ene geval wél, en in het andere geval níet tijdig op een aanvraag wordt beslist. De tegenwerping dat eiseres een rechtsmiddel had kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag acht de rechtbank in een geval als het onderhavige dan ook misplaatst. Anders dan in de casus die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 maart 2002 (200106237) gaat het hier niet om een onderscheid ten gevolge van het verschil in systematiek tussen de Vw 1965 en de Vw 2000, welk verschil van rechtswege is ontstaan, maar om het op willekeurige wijze verloren gaan van (mogelijkerwijs) zeer sterke aanspraken.
4.6 Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet beoordeeld of eiseres op grond van het bepaalde in werkinstructie 224 in aanmerking zou zijn gekomen voor een vergunning tot verblijf, althans verweerder heeft zijn besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het ter zitting van 7 november 2002 naar voren gebrachte standpunt van verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor bescherming op grond van werkinstructie 224 reeds omdat zij is gehuwd en met haar echtgenoot in Jemen heeft gewoond, acht de rechtbank daartoe niet toereikend. Daartoe wordt overwogen dat met paragraaf 2.1.3 van werkinstructie 224 kennelijk is beoogd bescherming te bieden aan vrouwen behorend tot de Reer Hamar of Reer Brava die bij terugkeer naar Somalië de facto alleenstaand zullen zijn. Of bescherming daadwerkelijk is aangewezen is afhankelijk van de individuele feitelijke omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat de betreffende vreemdelinge de jure nog gehuwd is, kan, gelet op de ratio van werkinstructie 224, naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet doorslaggevend zijn. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 30 maart 2001, AWB 99/11954 (ter informatie aangehecht), maakt de rechtbank op dat ook verweerder zelf een dergelijke uitleg aan paragraaf 2.1.3 van werkinstructie 224 heeft gegeven. Net als de vreemdelinge in de zaak die tot genoemde uitspraak heeft geleid, kan eiseres worden aangemerkt als een de facto gescheiden vrouw. Eiseres heeft sinds haar komst naar Nederland geen contact gehad met haar echtgenoot en heeft ook via via geen informatie over hem kunnen verkrijgen. Derhalve acht de rechtbank een individuele toets of een reëel vestigingsalternatief in het relatief veilige deel van Somalië voor eiseres voorhanden is geëigend. Blijkens het bepaalde in werkinstructie 224 is daarbij van belang of eiseres al dan niet naaste familieleden heeft wonen in het relatief veilige deel van Somalië en of eiseres zich al dan niet gedurende een aantal maanden alleen heeft weten staande te houden in het relatief veilige deel van Somalië. Verweerder heeft zich dienaangaande ten onrechte geen oordeel gevormd.
5. Gelet op het bovenstaande ontbeert het bestreden besluit in strijd met het bepaald in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een voldoende draagkrachtige motivering. Het beroep is derhalve gegrond.
6. Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 805,00 euro.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van 805,00 euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht van 22,69 euro (fl. 50,00) vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van deze uitspraak. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. M.C.R. Derkx als voorzitter en mrs. H.P.M. Meskers en B.J. Duinhof als leden en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2003, in tegenwoordigheid van drs. M. Wiersma, griffier.
afschrift verzonden op: 30 januari 2003