ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6584

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/6280, 03/6282
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse verzoeker in het kader van het categoriale beschermingsbeleid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 februari 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Afghaanse verzoeker. De verzoeker had op 27 januari 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 29 januari 2003 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De verzoeker, die in Nederland verbleef in het Grenshospitium te Amsterdam, vorderde dat zijn uitzetting werd verboden totdat op zijn beroep was beslist. De openbare behandeling van het geschil vond plaats op 11 februari 2003, waarbij zowel de verzoeker als de verweerder hun standpunten hebben toegelicht.

De voorzieningenrechter overwoog dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in een eerdere uitspraak had vastgesteld dat de algehele situatie in Afghanistan niet meer van zodanige aard was dat het categoriale beschermingsbeleid moest worden voortgezet. Dit leidde tot de conclusie dat de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie in redelijkheid had kunnen besluiten dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag.

De uitspraak benadrukt de toepassing van het categoriale beschermingsbeleid en de voorwaarden waaronder asielaanvragen kunnen worden afgewezen. De verzoeker had aangevoerd dat hij vanwege zijn medische situatie in aanmerking moest komen voor een verblijfsvergunning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat individuele medische klachten geen rol konden spelen bij de toetsing aan het beleid. De voorzieningenrechter concludeerde dat de IND niet in strijd met de wet had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 6280 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 03 / 6282 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1983, van Afghaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. de Leeuw, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 29 januari 2003, (IND nr. 0301.27.4048), aan verzoeker uitgereikt op 30 januari 2003, is de door verzoeker op 27 januari 2003 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 30 januari 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 30 januari 2003 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 februari 2003. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag het volgende - samengevat - aangevoerd. Verzoeker is afkomstig uit Afghanistan. Tijdens een Amerikaans bombardement - na 11 september 2001 - zijn verzoekers gezinsleden omgekomen. Verzoeker is zwaar gewond geraakt. Na een langzaam herstel is hij weer gaan werken in de winkel van zijn familie. Verzoeker vreest dat hij het doelwit zal zijn van groepen die uit zijn op zijn geld en zijn winkel. Als alleenstaande en minder valide is hij een gemakkelijk doelwit. Om die reden heeft hij de winkel en het stuk grond waarop het huis van zijn familie stond verkocht. Met het geld is hij via een reisagent naar Nederland gereisd.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen enkel vermoeden bestaat dat verzoeker te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Voorts bestaat geen aanleiding verzoeker in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel verband houdende met klemmende redenen van humanitaire aard. Het is niet aannemelijk dat van verzoeker, als gevolg van traumatische ervaringen die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet verwacht kan worden dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst. Evenmin is terugkeer naar het land van herkomst voor verzoeker van bijzondere hardheid, vanwege de algehele situatie aldaar.
2.7 Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar onder meer een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 19 december 2002 (Awb 02/79372), aangevoerd dat verweerder niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat het categoriale beschermingsbeleid kan worden beëindigd. Voor zover deze redenering niet wordt gevolgd, dient rekening te worden gehouden met de gezondheidstoestand van eiser. Gelet hierop is het voor eiser onmogelijk om terug te keren naar Afghanistan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Inmiddels heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) bij uitspraak van 4 februari 2003 (geregistreerd onder nummer: 200206105/1) overwogen, dat géén grond bestaat om te oordelen dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de algehele situatie in Afghanistan niet meer van zodanige aard is, dat het categoriaal beschermingsbeleid moet worden voortgezet en dat de minister niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Afghanistan in verband met de algehele situatie aldaar niet meer van bijzondere hardheid is. Gelet op deze recente uitspraak van de ABRS, ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding meer om, anders dan deze rechtbank en nevenvestigingsplaats bij bovengenoemde uitspraak van 19 december 2002 heeft overwogen, verzoekers stelling inzake het categoriale beschermingsbeleid te volgen. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Voor zover verzoeker zich in dit verband heeft beroepen op zijn slechte gezondheidstoestand wordt overwogen dat individuele medische klachten geen rol kunnen spelen bij de toetsing aan het zogenoemde d-grond beleid.
2.9 Gelet op het door verweerder terzake gevoerde beleid, zoals neergelegd in hoofdstuk C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en aangevuld bij TBV 2002/29, heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat verzoeker vanwege zijn gezondheidstoestand evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.10 Voor zover verzoeker meent dat hij vanwege zijn medische situatie in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel op de a-grond, wordt overwogen dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker vanwege zijn medische problemen in een onhoudbare situatie is komen te verkeren. Evenmin komt verzoeker vanwege zijn gezondheidstoestand in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op de b-grond, nu verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat verzoeker bij uitzetting om die reden een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
2.11 Zo verzoeker toch verblijf in Nederland wenst in verband met zijn gezondheidstoestand bestaat de mogelijkheid om bij de korpschef een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in te dienen.
2.12 Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels gehandeld door de aanvraag in het kader van de ac-procedure af te wijzen. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.13 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2003, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers als griffier.
Afschrift verzonden op : 14 februari 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.