RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/3885 VRWET
Inzake : A, eiser,
gemachtigde mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.A. de Leeuw, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1951, bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft – naar eigen zeggen - sedert 1 januari 1981 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 8 juni 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „klemmende redenen van humanitaire aard dan wel medische behandeling“. Op deze aanvraag is door verweerder op 20 maart 2000 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 16 mei 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 9 juni 2000 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.A. Ganpat, ambtenaar ten departemente.
4. De rechtbank heeft het onderzoek op 1 oktober 2002 heropend ter verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer.
5. Op 7 november 2002 heeft een nader onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. Ter zitting is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens was ter zitting een tolk aanwezig.
1.1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet, Stb 1965, 40 (hierna: Vw) is per deze datum ingetrokken. Het toepasselijke overgangsrecht brengt in hoofdlijnen met zich mee dat, nu het bestreden besluit op bezwaar bekend is gemaakt voor 1 april 2001, op de beoordeling daarvan het voor die datum geldende recht van toepassing is.
1.2. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
1.3. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
1.4. Het beleid met betrekking tot medische behandeling is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994) in hoofdstuk B16.
Ingevolge dit beleid, wordt voor medische behandeling in het algemeen slechts verblijf toegestaan indien Nederland voor het ondergaan van die behandeling het meest aangewezen land is. De omstandigheid dat Nederland het meest aangewezen land is kan verband houden met de aard van de ziekte, een bijzondere specialisatie hier te lande of andere factoren waardoor behandeling elders voor de betrokkene minder aangewezen is.
2. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf met als doel „klemmende redenen van humanitaire aard c.q. medische behandeling“.
Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij op 15 maart 1995 een ernstig auto-ongeluk heeft gehad tijdens de uitoefening van zijn werk en dat hij sedertdien medisch wordt behandeld. Hij heeft oogklachten en psychische klachten. Aangaande zijn oogklachten – eiser is aan één oog nagenoeg blind – is hij onder controle van een oogarts. Voor zover het zijn psychische klachten betreft, wordt hij behandeld door een psychiater in Amsterdam. Eiser stelt dat hij afkomstig is uit Kumbet – een klein dorp – en dat het dichtstbijzijnde ziekenhuis is gelegen op 70 kilometer van dit dorp. Ook een psychiater is niet voorhanden binnen een aanvaardbare reisafstand. Aangezien er in Turkije geen adequate voorzieningen voor hem zijn, is eiser aangewezen op medische behandeling in Nederland. Voorts ontvangt eiser een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in Nederland en is hij hier verzekerd voor ziektekosten. Hij stelt zich op het standpunt dat hij op grond van het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid (hierna: EVSZ) niet anders mag worden behandeld dan Nederlandse werknemers. Nu eiser staande een dienstverband ten gevolge van een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt is geworden, brengt het EVSZ – in het bijzonder artikel 38, dat het recht op verstrekkingen bij ongevallen op het werk regelt - met zich, dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld zijn medische behandeling – waarvoor hij is verzekerd – in Nederland af te maken. Bij de beantwoording van de vraag of Nederland het meest aangewezen land voor eiser is om behandeld te worden, moet verweerder zich mede laten leiden door dit verdrag. In Turkije moet eiser de kosten van de medische behandeling zelf betalen.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat, nu de achterliggende stukken die hebben geleid tot het rapport van het Bureau Medische Advisering (BMA) niet zijn overgelegd, niet getoetst kan worden in hoeverre het advies van het BMA gedragen wordt door de onderliggende stukken.
Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor toelating in aanmerking komt. Verweerder heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. Uit het rapport van het BMA van 11 oktober 1999 is gebleken dat eiser medische en psychische klachten heeft. De behandeling van de medische klachten voor slechtziendheid en oogklachten is inmiddels beëindigd en voor de overige klachten is hij nog onder behandeling van een psychiater. Deze laatste behandeling kan ook worden uitgevoerd in het land van herkomst en er is geen sprake van een acute medische noodsituatie. Nederland is daarom niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van deze medische behandeling. De stelling van eiser dat er geen adequate medische voorzieningen zouden zijn op een redelijke afstand van zijn woonplaats, volgt verweerder niet, aangezien hij zich eventueel in een grotere stad kan vestigen. Voorts is hij in staat om te reizen. Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat eiser evenmin op grond van het EVSZ aanspraak kan maken op toelating.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in eisers medische situatie geen aanleiding kan worden gevonden hem verblijf in Nederland toe te staan. Verweerder heeft zijn opvatting kunnen laten steunen op eerdergenoemd rapport van de medisch adviseur. Dit rapport kan worden beschouwd als voldoende zorgvuldig voorbereid, genoegzaam gemotiveerd en concludent. Temeer daar eiser geen tegenrapport heeft overgelegd. De stelling van eiser dat verweerder gehouden was de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het rapport van het BMA te overleggen volgt de rechtbank niet. In het rapport staat vermeld welke stukken ter beoordeling aan de adviseur zijn voorgelegd en op grond waarvan de adviseur tot zijn conclusie is gekomen. Zo eiser reeds van mening is dat deze achterliggende gegevens niet kloppen, had het op zijn weg gelegen om deze gegevens op te vragen en te komen met een tegenrapport. De rechtbank is niet gebleken van concrete aanknopingspunten voor gerede twijfel aan de juistheid of volledigheid van het rapport.
Het standpunt van eiser dat de reisafstand naar de benodigde medische voorzieningen in zijn land van herkomst te groot is, volgt de rechtbank evenmin. Eiser kan zich in een ander, dichter bij medische voorzieningen gelegen, dorp vestigen dan het dorp waarin hij voor zijn komst naar Nederland woonde.
5.2. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Evenmin is gebleken van overige klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een verblijfsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
6.1. Vervolgens dient te worden beoordeeld of eiser op grond van internationale verplichtingen voor toelating in aanmerking komt. Eiser heeft zich dienaangaande beroepen op het EVSZ.
6.2. De rechtbank is van oordeel dat uit het EVSZ – gelet op de inhoud en strekking van dit verdrag – geen directe aanspraak op een verblijfstitel voortvloeit. Artikel 38 van het EVSZ behoefde verweerder evenmin tot de conclusie te brengen dat Nederland voor eiser het meest aangewezen land voor medische behandeling was, noch op zichzelf, noch in combinatie met de andere omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van deze vraag is het EVSZ naar het oordeel van de rechtbank geen relevante factor, aangezien het er daarbij niet om gaat of betrokkene in Nederland aanspraak heeft op verstrekkingen, maar of de behandeling aan Nederland is gebonden.
7.1. Met betrekking tot de grief van eiser dat hij niet op zijn bezwaarschrift is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende.
De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge artikel 32, tweede lid, van de Vw is artikel 7:2 (of: artikel 7:16) van de Awb echter niet van toepassing indien verweerder heeft bepaald dat uitzetting op grond van het eerste lid niet achterwege blijft.
Ingevolge deze bepaling blijft uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar of het administratief beroep aanhangig is, achterwege indien:
a. de vreemdeling een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Vw heeft gedaan, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging als omschreven in dat artikel;
b. de vreemdeling enige andere aanvraag om toelating heeft gedaan terwijl er aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bezwaar of het administratief beroep, dat gericht is tegen de beschikking die strekt tot weigering van toelating, een redelijke kans van slagen heeft.
7.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht op grond van artikel 32, eerste lid, van de Vw heeft besloten de uitzetting van eiser hangende de bezwaarprocedure niet achterwege te laten. Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat op grond van artikel 32, tweede lid, van de Vw geen plicht bestond om eiser te horen. Uit hoofde van het zorgvuldigheidsbeginsel was verweerder evenmin gehouden zulks te doen.
8. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, kan niet staande worden gehouden dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
9. Het beroep is derhalve ongegrond.
10. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de kosten van de andere partij, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, en mr. M.C.R. Derkx en mr. B.J. Duinhof, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2002, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
afschrift verzonden op: 7 januari 2003
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.