ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3764

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/78025 MVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft verzoekster, een Irakese vrouw, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag is op 23 januari 2002 ingediend, maar verzoekster heeft tot op heden geen mvv ontvangen. De rechtbank behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat verzoeksters rechtmatig verblijf in Syrië op 17 oktober 2002 zal eindigen. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uitvalt, aangezien zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De rechtbank wijst erop dat de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag ruimschoots is verstreken en dat er een verklaring van geen bezwaar is afgegeven door de Visadienst. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van verweerder, die niet nader heeft toegelicht waarom de mvv niet is afgegeven. De voorzieningenrechter besluit het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en gebiedt verweerder om verzoekster te behandelen alsof zij in het bezit is van een mvv. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 02/78025 MVV
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter, inzake het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1976, van Irakese nationaliteit, verzoekster,
gemachtigde: mr. J. van Koesveld, advocaat te Amersfoort,
hangende het bezwaar tegen een besluit van
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Aan de orde is het verzoek van 11 oktober 2002 om een voorlopige voorziening te treffen tegen het niet tijdig verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel verblijf bij partner.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2002. Ter zitting heeft verzoekster bij monde van haar gemachtigde haar standpunt nader uiteengezet. Verweerder is ter zitting niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 72 Vw wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van hoofdstuk 7 (rechtsmiddelen), afdeling 2 (regulier) van de Vw gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens deze wet.
De gronden voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf zijn, zoals blijkt uit hoofdstuk B1/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), gelijk aan die voor afgifte van een verblijfsvergunning.
Verzoekster heeft op 23 januari 2002 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel verblijf bij haar partner B (hierna te noemen: referent).
Bij brief van 19 juli 2002 heeft het hoofd van de Visadienst namens verweerder aan referent medegedeeld dat zij de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus heeft bericht geen bezwaar te hebben tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan verzoekster. Referent is er op gewezen dat verzoekster de machtiging tot voorlopig verblijf binnen zes maanden na dagtekening van de beslissing dient af te halen bij de Vertegenwoordiging in Damascus. Voorts is medegedeeld dat het enige tijd kan duren voordat het bericht van geen bezwaar tegen de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf bij de Vertegenwoordiging is aangekomen en verwerkt. Referent is erop attent gemaakt dat alsnog kan worden afgezien van afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf indien nader bekend geworden feiten en omstandigheden dit in de weg staan.
Bij brief van 2 oktober 2002 heeft verzoekster zich gewend tot de Nederlandse Ambassade te Damascus in Syrië met de mededeling dat ondanks de verklaring van geen bezwaar van 19 juli 2002 verweerder tot op heden aan verzoekster geen machtiging tot voorlopig verblijf heeft verstrekt. Zowel referent als verzoekster zijn bij de Ambassade in Damascus verschenen en door medewerkers van verweerder ondervraagd, doch deze interviews hebben tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid. Het is verzoekster is volstrekt onduidelijk om welke reden verweerder geen gehoor wenst te geven aan het verzoek tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf noch waarom er zoveel tijd zit tussen de verklaring van geen bezwaar en de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Het tijdsverloop is voor verzoekster van groot belang nu haar rechtmatig verblijf in Syrië op 17 oktober 2002 zal zijn beëindigd. De huidige situatie in Centraal-Irak in combinatie met de omstandigheid dat referent in Nederland is erkend als vluchteling staan er aan in de weg dat verzoekster terugkeert naar Babylon. Aangezien terugkeer van verzoekster naar Centraal-Irak de nodige risico’s voor haar gezondheid en veiligheid met zich meebrengt, is verweerder dringend verzocht om conform de beschikking van 19 juli 2002 verzoekster in het bezit te stellen van een machtiging tot voorlopig verblijf. Een afschrift van deze brief is toegezonden aan verweerders Visadienst ter attentie van de heer A.J. Alkema.
In reactie hierop heeft de Ambassade in Damascus bij faxbericht van 3 oktober 2002 bericht dat aangezien het voor de Ambassade niet mogelijk is om de authenticiteit van een Iraaks paspoort vast te stellen, altijd een identificerend interview met betrokkenen wordt afgenomen en dat een verslag van dit interview ter beoordeling naar de IND wordt gestuurd. Voor verdere informatie dient verzoekster zich te wenden tot de IND regio Noord West.
Bij schrijven van 10 oktober 2002 heeft verzoeksters gemachtigde zich gewend tot verweerders Visadienst met het verzoek zeer dringend zijn invloed aan te wenden om de Nederlandse Ambassade in Damascus ertoe te bewegen de machtiging tot voorlopig verblijf zo spoedig mogelijk aan verzoekster te overhandigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak het verzoek om een voorlopige voorziening van 11 oktober 2002 dient te worden gezien in connexiteit met het bezwaarschrift van 2 oktober 2002. De rechtbank kan dit standpunt onderschrijven.
Daartoe wordt overwogen dat de brief van 2 oktober 2002, welke is gericht aan het tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf bevoegde orgaan, te weten de Nederlandse Vertegenwoordiging te Damascus, kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 23 januari 2002.
De gevraagde voorziening, te weten het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel het opdragen aan verweerder om verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf, is een vergaande maatregel die feitelijk niet omkeerbaar is. Inwilliging van het verzoek zou behandeling van het bezwaarschrift overbodig maken. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in beginsel slechts plaats indien sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt.
Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening. Immers, verzoekster, die afkomstig is uit Centraal-Irak, verblijft momenteel in Syrië in afwachting van de afgifte van haar machtiging tot voorlopig verblijf. Zij is verloofd met referent die afkomstig is uit Centraal-Irak en hier te lande is toegelaten als vluchteling. Het legale verblijf van verzoekster in Syrië loopt op 17 oktober 2002 af. Zij zou nadien moeten terugkeren naar Centraal-Irak, bij welke terugkeer zij stelt te vrezen te hebben voor vervolging en na welke terugkeer zij stelt dat land mogelijk niet meer te kunnen uitreizen.
Het belang van verweerder bij het niet toewijzen van de gevraagde voorziening is niet nader toegelicht. Uit het besluit van het hoofd van verweerders Visadienst van 19 juli 2002 blijkt dat een verklaring van geen bezwaar tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf is afgegeven. Ondanks de brief van verweerder van 19 juli 2002 dat geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan verzoekster en een gesprek op de Ambassade met verzoekster en referent op 17 augustus 2002, is verweerder tot op heden niet overgegaan tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan verzoekster.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag van 23 januari 2002 ruimschoots is verstreken. Immers, gelet op B1/1.1.2 Vc geldt voor aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf geen wettelijke beslistermijn. De beslissing had moeten worden genomen binnen een redelijke termijn, welke drie maanden bedraagt.
Na afweging van alle voornoemde belangen bestaat er derhalve aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening komt mitsdien voor toewijzing in aanmerking op de wijze zoals hierna bepaald.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,--). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht ad € 109,36 zal vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
gebiedt verweerder verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 109,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Mollerus als griffier.
afschrift verzonden op: 17 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de Raad van State staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.