ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2647

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/94272
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van vreemdeling na strafrechtelijke vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 december 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, die eerder was vrijgesproken in een strafrechtelijke procedure. Eiser was op 18 december 2000 in bewaring gesteld door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijspraak in het strafrecht niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij de openbare orde en het risico van onttrekking aan uitzetting door eiser in overweging zijn genomen. Eiser had laten zien dat hij ondanks zijn illegale status had kunnen reizen, wat het gevaar van onttrekking aan uitzetting vergrootte.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de inbewaringstelling gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft geen ernstige schending van eisers rechten kunnen vaststellen die de bevoegdheid van de verweerder om vreemdelingenrechtelijke maatregelen te nemen zou uitsluiten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
Reg.nr : AWB 02/94272
in de zaak van
A, eiser,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Visser, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 19 december 2002 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift. ex artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), er van in kennis gesteld dat verweerder eiser op 18 december 2000 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 30 december 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen F. Bouraion, tolk in de Arabische taal.
3. Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat op 31 december 2002 op de gebruikelijke wijze mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder III vermeld.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Aan eiser is de toegang tot Nederland ontzegd. Dit brengt met zich mee dat op eiser het regime van artikel 6 van de Vw 2000 van toepassing is. Naar de mening van eiser verzet de Vw 2000 zich er in een dergelijk geval tegen dat de (zwaardere) maatregel van bewaring wordt opgelegd.
De rechtbank volgt eisers stelling niet.
Artikel 6 van de Vw 2000 regelt de situatie dat eiser aan de grens de toegang wordt ontzegd. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
De tekst van artikel 6 en artikel 59 van de Vw 2000, noch het systeem van de wet biedt overigens enig aanknopingspunt voor het oordeel dat het enkele feit dat eiser de toegang tot Nederland is ontzegd tot gevolg heeft dat een vreemdeling die zich in Nederland ophoudt niet ter fine van uitzetting een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 zou kunnen worden opgelegd.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de volgende overwegingen:
"-het belang van de openbare orde vordert de inbewaringstelling:
wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting omdat de vreemdeling:
-zich bedient van een of meerdere aliassen
-eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven heeft
-is feitelijk formeel de toegang tot Nederland geweigerd"
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven de grond dat eiser niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven niet te handhaven.
Ter toelichting op het besluit heeft verweerder aangegeven dat eiser kans heeft gezien middels het gebruik van aliassen illegaal in Nederland te verblijven en zich staande te houden, door Europa te reizen en zich aan het toezicht van de Nederlandse overheid te onttrekken.
Voor een lichter middel dan bewaring is naar de mening van verweerder geen plaats. Gelet op de wijze waarop eiser zich in de illegaliteit heeft staande kunnen houden en heeft kunnen reizen acht verweerder het gevaar aanwezig dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken.
Voorts heeft hij aangegeven dat eiser op 6 januari 2003 middels een met name genoemde vlucht zal worden uitgezet naar Canada.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit grieven aangevoerd met betrekking tot de onrechtmatigheid van de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling na vrijspraak in een strafrechtelijke procedure, het door verweerder ten onrechte gebruiken van informatie afkomstig uit de strafrechtelijke procedure, het verbod ter zitting de gronden waarop de inbewaringstelling steunt aan te vullen, de mogelijkheid een lichtere maatregel op te leggen, de onnodige presentatie bij de Algerijnse ambassade, het onvoldoende voortvarend handelen en de onnodige bezwarende wijze van behandeling van eiser.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State brengt de enkele omstandigheid dat eiser is vrijgesproken door de strafrechter geenszins automatisch met zich mee dat de op het in het strafrecht gefundeerde vrijheidsontneming volgende vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling onrechtmatig zou zijn. Na een vrijspraak door de strafrechter zal een belangenafweging in het kader van het vreemdelingenrecht dienen plaats te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ondanks de vrijspraak eiser in vreemdelingenrechtelijke bewaring kon worden gesteld. Uit het ten aanzien van eiser gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2002 is de rechtbank niet kunnen blijken van een zodanig ernstige schending van eisers rechten dat verweerder niet langer bevoegd zou zijn de uit het vreemdelingenrecht voortvloeiende bevoegdheden te gebruiken.
Van een door eiser gesteld verbod van het gebruik van informatie afkomstig uit het strafproces is - in ieder geval in algemene zin - geen sprake. Het is aan verweerder in het kader van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht de voor de beslissing relevante gegevens te verzamelen. Het is de rechtbank niet kunnen blijken dat verweerder bij deze gegevensverzameling een zodanige inbreuk op eisers rechten heeft gemaakt dat verweerder deze gegevens niet aan zijn beslissing ten grondslag zou mogen leggen.
Eisers stelling met betrekking tot het zich tot verweerder richtende verbod de gronden van de bewaring aan te vullen faalt. Verweerder heeft ter zitting het gebruik van de aliassen toegelicht. Dit is geoorloofd. Hetgeen overigens door verweerder is gesteld maar buiten het bestreden besluit omgaat kan en zal de rechtbank niet in haar oordeelsvorming betrekken.
Eisers standpunt met betrekking tot het opleggen van een lichtere maatregel leidt evenmin tot succes. Verweerder heeft zich zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat het gevaar bestaat dat eiser zich aan uitzetting zal onttrekken. Eiser heeft laten zien dat hij ondanks zijn illegale status heeft kunnen reizen.
Omtrent de presentatie bij de Algerijnse ambassade heeft verweerder gesteld dat dit op een jammerlijke vergissing berust en dat dit geen gevolgen heeft.
Eisers standpunt dat deze presentatie er wel toe heeft bijgedragen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt miskent dat tussen de inbewaringstelling en de datum van uitzetting nauwelijks een periode van drie weken zal liggen. Dit is voldoende voortvarend.
De door de gemachtigde van eiser gestelde onnodige bezwarende wijze van behandeling van eiser - eiser zou worden gecriminaliseerd - kan niet tot het oordeel leiden dat de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Hetgeen namens eiser is gesteld omtrent zijn vervoer naar Nederland heeft niet plaatsgevonden in het kader van de onderhavige inbewaringstelling en dient mitsdien buiten beschouwing te blijven. De omstandigheid dat het vervoer van eiser van en naar de rechtbank omgeven is met veiligheidsmaatregelen kan niet tot het oordeel leiden dat de bewaring zelf niet in redelijkheid gerechtvaardigd is.
Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vorderde.
7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, Awb.
9. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage:
1. Verklaart het beroep ongegrond.
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. J. Brand, rechter, en door deze en mr. W. van Moergastel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
w.g. mr. W. van Moergastel w.g. mr. J. Brand
Uitgesproken in het openbaar op: 31 december 2002, om 15.30 uur.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden. Ter zake van de beslissing inzake de gevorderde schadevergoeding staat geen hoger beroep open.