Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02/56199 OVERIO H (beroepszaak)
AWB 01/58156 OVERIO H (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Surinaamse nationaliteit, eiser/verzoeker, verder te noemen eiser,
gemachtigden: aanvankelijk dhr. F.D.E. de Bel, juridisch adviseur te 's-Gravenhage, thans mr. M. Yildirim, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigden: mr. M. Bouma en mr. M.A. de Leeuw, beiden werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 11 oktober 2001 is afgewezen de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor het doel: verblijf bij echtgenote. Het hiertegen ingediende bezwaar van 5 november 2001, door verweerder ontvangen op 6 november 2001, is bij besluit van 5 juli 2002 ongegrond verklaard, nadat eiser op 23 april 2002 was gehoord door de ambtelijke commissie (ac). Tegen dit laatste besluit heeft eiser op 19 juli 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 3 november 2001 heeft eiser verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het bezwaar is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 26 juli 2002. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Ter zitting hebben partijen toestemming gegeven voor de behandeling van het beroep van 19 juli 2002 en heeft eiser het petitum van het verzoek om een voorlopige voorziening van 3 november 2001 in die zin gewijzigd dat thans wordt verzocht verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het beroep is beslist.
1.5 De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het beroep ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. Bij brief van 9 september 2002 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt nader toe te lichten. Verweerder heeft zijn reactie doen toekomen bij brief van 18 september 2002. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 25 september 2002 zijn nadere standpunt naar voren gebracht. Voorts heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank op 27 september 2002 nadere informatie doen toekomen.
1.6 De openbare behandeling van de geschillen door de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2002. Daarbij heeft verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader uiteengezet. Verweerder heeft een kopie ontvangen van de brief van eiser van 27 september 2002. De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het door eiser ingediende bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier wordt ingevolge artikel 13 Vw slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend of om klemmende redenen van humanitaire aard.
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Regels over de toepassing van deze gronden zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.4 In artikel 3.71, eerste lid, Vb is neergelegd dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.5 De gemachtigde van eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat eiser wel in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. De relatie van eiser en zijn echtgenote stuit op weerstand van hun beider families. Deze weerstand heeft zich geuit in bedreigingen, een mishandeling van eiser en vernieling van de echtelijke woning door de familie van eisers echtgenote. Na de bedreigingen en mishandelingen kan eiser zijn echtgenote niet meer alleen laten. Daarbij komt dat de echtgenote van eiser op 1 februari 2001 is bevallen van een levenloos kindje. Eisers echtgenote staat mede als gevolg daarvan onder behandeling bij het RIAGG en heeft de steun en aanwezigheid van eiser nodig. Zij kan in Nederland niet terecht voor opvang door familieleden of vrienden. Voorts heeft eiser, indien hij naar Suriname moet voor de afgifte van een mvv, geen geld voor een vliegticket en onderdak. De afwijzing van de aanvraag van eiser leidt tot een schending van artikel 8 van Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers zoon heeft recht op bescherming door verblijf in het gezin van eiser en zijn echtgenote.
Bij brief van 25 september 2002 heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat artikel 3.71 Vb in strijd is met artikel 16 Vw. De wetgever heeft een discretionaire bevoegdheid toegekend aan de minister. Een executieve komt daarmee in strijd wanneer de discretionaire bevoegdheid in nadere regelgeving volledig teniet wordt gedaan. Een toetsing aan artikel 3.71 Vb is daardoor niet een toetsing die volgens artikel 16 Vw is bedoeld. De clausule die is opgenomen in artikel 3.71, vierde lid, Vb, komt onvoldoende aan dit bezwaar tegemoet. Verder is verweerder ingevolge artikel 16 Vw in alle gevallen verplicht gemotiveerd aan te geven waarom in het betreffende geval het mvv-vereiste wordt tegengeworpen ook indien geen expliciet beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan. Daarbij kan verweerder niet volstaan met een toetsing aan die hardheidsclausule.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Hetgeen door eiser naar voren is gebracht leidt niet tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser en zijn echtgenote kunnen zich voor bescherming tegen de gestelde dreigementen wenden tot de Nederlandse overheid. Bovendien is op de zitting van de ambtelijke commissie gebleken dat eiser en zijn echtgenote inmiddels zijn verhuisd en dat zij op hun nieuwe adres geen last meer hebben van de bedreigingen. Voorts kan de echtgenote van eiser voor de door haar ondervonden problemen een beroep doen op hier te lande bestaande instellingen. Het verblijf van eiser in Nederland is hierbij niet noodzakelijk. Verder kan eiser in staat worden geacht zich zelfstandig te handhaven in Suriname. Ook is niet aangetoond dat zijn echtgenote en zoon niet voor enige tijd met eiser mee kunnen naar Suriname. Ten slotte is geen sprake van schending van het recht van artikel 8 EVRM.
Bij brief van 18 september 2002 heeft verweerder naar voren gebracht dat artikel 3.71 Vb in rechte verbindend is en niet strijdig is met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Dit laatste wetsartikel is na een bewuste keuze daartoe door de regelgever facultatief geredigeerd. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Door middel van artikel 3.71 Vb heeft de Minister van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.7 Met betrekking tot de verhouding tussen artikel 3.71 Vb en artikel 16 Vw, overweegt de rechtbank als volgt.
2.8 In artikel 16, tweede lid, Vw heeft de wetgever de mogelijkheid geopend bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de toepassing van de gronden van het eerste lid van dit artikel. Dit eerste lid geeft aan de Minister de discretionaire bevoegdheid de aanvraag van een vreemdeling af te wijzen onder andere (sub a) wanneer de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Deze regels zijn neergelegd in artikel 3.71 Vb. In het eerste lid van deze bepaling is vastgelegd dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Deze bepaling verplicht derhalve de Minister een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd af te wijzen, indien de vreemdeling niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank is van oordeel dat de Kroon de grenzen van zijn regelgevende bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 16, tweede lid, Vw heeft overschreden door in artikel 3.71, eerste lid, Vw dwingend vast te leggen dat de Minister gebruik dient te maken van de discretionaire bevoegdheid de aanvraag van een vreemdeling af te wijzen wanneer de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. De in artikel 3.71, vierde lid, Vb opgenomen hardheidsclausule kan niet in de plaats treden van de in artikel 16 Vw gegeven discretionaire bevoegdheid, omdat deze clausule er slechts in voorziet dat in uitzonderlijke gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het advies van de Raad van State van 26 oktober 2000, no.W03.00.0379/I over het ontwerp Vreemdelingenbesluit 2000. In dit advies geeft de Raad aan dat het stellen van nadere regels ten aanzien van het gebruik van een in de wet toegekende discretionaire bevoegdheid niet tot gevolg kan hebben dat de keuze van de wetgever voor een discretionaire bevoegdheid ongedaan wordt gemaakt door het gebruik van deze bevoegdheid uitputtend te regelen. De bij de wet verleende discretionaire bevoegdheid kan weliswaar ten dele worden ingeperkt door bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, maar de discretionaire bevoegdheid zal naast deze nadere regels blijven bestaan. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 3.71, eerste lid, Vb onverbindend is, omdat deze bepaling strijdig is met artikel 16 Vw. Bij de toetsing van het bestreden besluit dient artikel 3.71, eerste lid, Vb daarom buiten toepassing te blijven.
2.9 In het bestreden besluit heeft verweerder, na een beoordeling van hetgeen eiser in zijn bezwaarschrift en op de hoorzitting bij de ambtelijke commissie naar voren heeft gebracht, aangegeven dat niet anders geoordeeld kan worden dan dat eiser niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de inhoud van het primaire besluit van 11 oktober 2001. Gelet hierop gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder in het bestreden besluit heeft geoordeeld dat de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, Vb in het geval van eiser toepassing mist, en dat de aanvraag dient te worden afgewezen op grond van artikel 3.71, eerste lid, Vb. Aangezien deze laatste bepaling onverbindend is en buiten toepassing dient te blijven, kan verweerder een afwijzing van eisers aanvraag niet baseren op deze bepaling. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten zich een oordeel te vormen over de vraag of, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding bestaat gebruik te maken van de in artikel 16, eerste lid, Vw gegeven discretionaire bevoegdheid de aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft om die reden met het bestreden besluit artikel 16 Vw geschonden.
2.10 Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een daartoe te stellen termijn.
2.11 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.12 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor het beroep vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Voor de procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening zijn de kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting).
2.13 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 109,-- (beroep) en € 102,10 (verzoek om voorlopige voorziening) dient te vergoeden.
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 5 juli 2002;
3.3 draagt verweerder op binnen zestien weken na datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser van 5 november 2001 te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 109,-- .
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322.-onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
3.8 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 102,10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mrs. E. de Greeve en J.P. Smit, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2002, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Lenssen als griffier.
Afschrift verzonden op: 16 december 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.