ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2002

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3575 OVERIO GR
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische vrouw met trauma door mishandeling door veiligheidsdienst

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 november 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vrouw, eiseres, die een aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend. Eiseres heeft verklaard dat zij na de arrestatie van haar echtgenoot door de veiligheidsdienst in Syrië is meegenomen, mishandeld en bedreigd met verkrachting. Tijdens de procedure heeft zij documenten overgelegd, waaronder een verklaring van een psychiater, waarin haar ernstige emotionele problemen als gevolg van deze ervaringen worden beschreven. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft de aanvraag afgewezen, onder andere omdat eiseres geen reisdocumenten kon overleggen en twijfels had over de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de in beroep overgelegde informatie over het trauma van eiseres kan worden betrokken bij de beoordeling van het beroep, mits zij in het nader gehoor op enige wijze gewag heeft gemaakt van het trauma en de oorzaken daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voldoende heeft gesproken over haar trauma tijdens het nader gehoor, ondanks haar emotionele toestand. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/3575 OVERIO GR
uitspraak: 14 november 2002
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1970,
verblijvende te B,
van Syrische nationaliteit,
IND dossiernummer: 0001.12.8016,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. Th. H. Meeuwis, advocaat te Dronten,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.G.J. van Ouwerkerk, ambtenaar ten departemente.
PROCESVERLOOP
Op 12 januari 2000 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 14 december 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 december 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 7 december 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 4 januari 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 oktober 2002. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
Standpunten van partijen
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is afkomstig uit Damascus te Syrië. De echtgenoot van eiseres is eind oktober 1999 gearresteerd door een viertal mannen. Vijftien dagen na zijn arrestatie is eiseres meegenomen door de veiligheidsdienst. Eiseres is een dag vastgehouden en ondervraagd over de activiteiten van haar man. Tijdens het verhoor is zij geslagen, betast en hebben de mannen van de veiligheidsdienst onzedelijke opmerkingen gemaakt. Aangezien zij niet op de hoogte was van eventuele activiteiten van haar man heeft zij geen informatie kunnen verstrekken. De mannen van de veiligheidsdienst hebben gedreigd haar te verkrachten als zij geen informatie zou geven. Na het verhoor hebben de mannen van de veiligheidsdienst haar teruggebracht naar haar woning met de mededeling dat zij haar de volgende dag weer zouden komen halen. Eiseres heeft 's avonds haar huis verlaten. Zij heeft tot haar vertrek op 21 of 22 december 1999 uit haar land van herkomst met haar kinderen in een woning in een andere wijk van Damascus verbleven. Eiseres heeft tevens verklaard dat zij haar land van herkomst mede heeft verlaten wegens het feit dat Christenen in Syrië een minderheid zijn. In de gronden van het beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij eerst op 24 januari 2002 heeft kunnen verklaren tegenover een psychiater dat zij door mannen van de veiligheidsdienst is verkracht.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder is van oordeel dat eiseres toerekenbaar geen reisdocumenten of bescheiden kan overleggen waardoor afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Ten aanzien van de gestelde problemen van eiseres vanwege haar geloof, merkt verweerder op dat dit niet leidt tot de conclusie dat eiseres als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag dient te worden aangemerkt. Hiertoe wordt overwogen dat uit de verklaringen van eiseres niet kan worden afgeleid dat de door haar ondervonden discriminatoire bejegening vanwege haar geloofsovertuiging zodanig is (geweest) dat haar leven onhoudbaar zou zijn geworden. Hierbij wordt bovendien nog opgemerkt dat eiseres de bescherming van de autoriteiten kan inroepen tegen eventuele voorkomende problemen vanwege haar geloof. Verder wordt opgemerkt dat de gestelde discriminatie door het islamitische deel van de bevolking voor eiseres geen directe aanleiding is geweest haar land van herkomst te verlaten.
Voor zover eiseres zich mede beroept op de problemen van haar echtgenoot, overweegt verweerder dat zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen. De wijze waarop eiseres door mannen van de veiligheidsdienst is bejegend, is niet zodanig dat tot toelating als vluchteling dan wel verlening van een vergunning tot verblijf moet worden geconcludeerd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij als vluchteling dient te worden toegelaten dan wel in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning tot verblijf. Eiseres heeft eerst op 24 januari 2002 tegenover T. Jongsma, psychiater-psychoanalyticus te Groningen en 1 februari 2002 tegenover vertrouwde medewerksters van Vluchtelingenwerk in het AZC Winsum kunnen verklaren dat zij na de arrestatie van haar echtgenoot door de veiligheidsdienst is meegenomen en zij als christen door moslim-leden van die veiligheidsdienst is mishandeld en herhaaldelijk is verkracht. Van eiseres kan, als gevolg van traumatische ervaringen, die rechtstreeks verband houden met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet verwacht worden terug te keren naar het land van herkomst.
Beoordeling van het beroep
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495; verder: Vw 2000) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de Vw (oud) ingetrokken (art. 122 Vw 2000).
Ingevolge het bepaalde in artikel 118, tweede lid, Vw 2000 blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vw (oud) dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. De Vw 2000 voorziet niet in een expliciete regeling van overgangsrecht met betrekking tot het toepasselijke materieelrechtelijke rechtsregime voor de te nemen beslissing op bezwaar. Aangezien verweerder in de bezwaarfase, op de voet van artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb,) tot een volledige heroverweging van het besluit in primo is overgegaan en daarbij, overeenkomstig vaste bestuursrechtelijke uitgangspunten, ook het nieuwe materiele recht heeft moeten toepassen tenzij dit ten nadele zou zijn van degene die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit in primo, zal de hierboven genoemde toets materieelrechtelijk plaatsvinden aan de hand van de Vw 2000. Eerst na deze toetsing zal de rechtbank bezien of het rechtsregime zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag voor eiseres als gunstiger valt aan te merken en in hoeverre verweerder toepassing had dienen te geven aan dat rechtsregime.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdelinge
a. die verdragsvluchtelinge is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Syrië zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank constateert dat verweerder weliswaar heeft overwogen dat door het ontbreken van documenten afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres, maar zich niet op het standpunt heeft gesteld dat het relaas ongeloofwaardig is.
Voorzover het asielrelaas van eiseres afhankelijk is van dat van haar echtgenoot kan dit niet tot toelating als vluchteling leiden, nu bij uitspraak van 10 juli 2002 het beroep van haar echtgenoot tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond is verklaard. Verweerder heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de discriminatie als christen niet zodanig is, dat in verband met die discriminatie tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Eveneens heeft verweerder terecht en op goede gronden geoordeeld dat de bejegening van eiseres door de mannen van de veiligheidsdienst niet leidt tot de conclusie dat eiseres een gegronde vrees voor vervolging heeft.
Eiseres kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiseres aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het traumatabeleid overweegt de rechtbank als volgt.
Eiseres heeft in het nader gehoor verklaard dat de mannen van de veiligheidsdienst haar hebben geslagen en betast, dat zij onzedelijke opmerkingen hebben gemaakt, haar niet hebben verkracht maar wel hebben gedreigd haar te verkrachten. Verweerder heeft op basis hiervan geoordeeld dat de verklaringen van eiseres niet van dien aard zijn dat het aannemelijk is dat van haar als gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst.
In beroep heeft eiseres documenten overgelegd, waaronder een verklaring van 30 januari 2002 van T. Jongsma, psychiater-psychoanalyticus, waarin staat vermeld dat eiseres na lange tijd aan vertrouwenspersonen heeft verteld door de ondervragers te zijn verkracht en dat zij in verband daarmee ernstige emotionele problemen heeft. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op grond van deze informatie in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat het hem bevreemdt dat eiseres dit eerst in een zo laat stadium ter sprake brengt. Om die reden plaatst verweerder vraagtekens bij de geloofwaardigheid van het trauma.
De rechtbank overweegt in dit verband dat van de vreemdelinge in beginsel mag worden verwacht dat zij haar hele asielrelaas in het nader gehoor naar voren brengt. Het is evenwel van algemene bekendheid te achten dat slachtoffers van traumatische ervaringen nauwelijks in staat zijn over hun ervaringen te spreken.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in een zaak, waarin een vreemdeling zich eerst bij een herhaalde aanvraag heeft beroepen op het traumatiserende effect van aan de herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde feiten en gebeurtenissen, geoordeeld dat van de vreemdeling mag worden gevergd dat hij in de eerste procedure op enigerlei wijze - hoe summier ook - gewag maakte van het trauma, van de achtergrond of oorzaken daarvan en van zijn onvermogen daarover nader te verklaren (ABRS 16 mei 2002, nr. 200202116/1).
Gelet op deze jurisprudentie kan naar het oordeel van de rechtbank de in beroep door eiseres overgelegde informatie betreffende het trauma bij de beoordeling van het beroep worden betrokken, indien eiseres in het nader gehoor op enigerlei wijze gewag heeft gemaakt van het trauma, de achtergrond of oorzaken daarvan en van haar onvermogen daarover nader te verklaren.
Eiseres heeft blijkens het verslag tijdens het nader gehoor desgevraagd aangegeven weliswaar akkoord te gaan met een mannelijke contactambtenaar, maar de voorkeur te hebben voor een vrouwelijke contactambtenaar (en in eerste instantie ook om een vrouw te hebben gevraagd bij VVN Ter Apel). Hoewel zij desgevraagd ook verklaarde dat zij haar hele verhaal heeft kunnen vertellen was zij tijdens het nader gehoor hevig geëmotioneerd, en huilde zij tijdens het vertellen van het asielrelaas. Zij heeft verder aangegeven dat de mannen van de veiligheidsdienst zich gedroegen als beesten tegen haar. Zij werd mishandeld, geslagen en betast en zij schaamde zich om hierover te praten. Voorts heeft zij tijdens het nader gehoor aangegeven dat zij erg moe was en niet verder gehoord wilde worden, daar er altijd dezelfde vragen worden gesteld en zij steeds moest terugdenken aan hetgeen haar is overkomen. Vervolgens is haar desalniettemin gevraagd of zij ondanks haar vermoeidheid het gehoor wilde voortzetten waarop zij bevestigend antwoordde.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres aldus tijdens het nader gehoor op voldoende wijze gewag heeft gemaakt van het trauma, de achtergrond of oorzaken ervan en van haar onvermogen daarover nader te verklaren. Volgens de overgelegde stukken heeft eiseres eerst in januari 2002, en derhalve na het bestreden besluit, nader kunnen verklaren omtrent haar traumatiserende ervaringen. Derhalve kan deze informatie worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Uit het voorgaande vloeit bovendien voort dat het enkele feit dat de betreffende informatie eerst in beroep naar voren is gebracht niet meebrengt dat deze informatie ongeloofwaardig is.
Gelet op de in beroep overgelegde informatie is de rechtbank van oordeel dat het besluit, voorzover inhoudende dat het niet aannemelijk is dat van eiseres als gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst, ondeugdelijk is gemotiveerd. Het besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.
BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 21 december 2000 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad EUR 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet voldoen.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2002 in tegenwoordigheid van mr. A.B. Koster als griffier.
Afschrift verzonden: 14 november 2002