ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1211
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het mvv-vereiste in het kader van de Associatieovereenkomst EG-Bulgarije en de gevolgen voor verblijfsvergunningen
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 september 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvragen van zes eiseressen om een vergunning tot verblijf in Nederland. De eiseressen, van Bulgaarse en Poolse nationaliteit, hebben aanvragen ingediend voor een vergunning tot verblijf met het oog op het verrichten van zelfstandige werkzaamheden, waaronder prostitutie. De aanvragen zijn door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) buiten behandeling gesteld op grond van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de vraag of het Nederlandse mvv-systeem in overeenstemming is met de Associatieovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en Bulgarije, Polen en Slowakije. De rechtbank overweegt dat de nationale regelgeving, zoals door de IND toegepast, mogelijk in strijd is met de bepalingen van de Associatieovereenkomsten, die een recht op toegang voor zelfstandige ondernemers kunnen waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen niet onder de uitzonderingscategorieën vallen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de IND de aanvragen niet inhoudelijk heeft getoetst, enkel op basis van het ontbreken van een mvv, en dat dit mogelijk in strijd is met de Europese regelgeving. De rechtbank heeft daarom besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU om duidelijkheid te verkrijgen over de interpretatie van de Associatieovereenkomsten en de gevolgen voor de aanvragen van de eiseressen.