RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 00/2382, 00/2388 en 00/2390
Inzake : A, B en C, eisers, gemachtigde mr. J.E. van Rossem, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.W. Kreumer, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eisers bezitten de Poolse nationaliteit. Eisers hebben een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft deze aanvragen buiten behandeling gesteld bij besluiten van 28 september 1999 wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eisers hebben tegen deze besluiten op 30 september 1999 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluiten van 28 februari 2000 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 20 maart 2000.
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 22 april 2002. Ter zitting zijn eisers bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet, Stb 1965, 40 (hierna: Vw) is per deze datum ingetrokken. Het toepasselijke overgangsrecht brengt in hoofdlijnen met zich mee dat, nu de bestreden besluiten op bezwaar bekend zijn gemaakt voor 1 april 2001, op de beoordeling daarvan het voor die datum geldende recht van toepassing is.
2. Artikel 16a van de Vw bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
1. Een aanvraag om toelating wordt slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf.
3. Verweerder heeft in de bestreden besluiten aangegeven dat de aanvragen om een vtv met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige terecht buiten behandeling zijn gesteld vanwege het ontbreken van een geldige mvv. Verweerder ziet in het bepaalde in de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds (Trb. 1992/184, hierna: de Associatieovereenkomst), op de gronden zoals opgenomen in de bestreden besluiten, geen aanleiding om het bepaalde in artikel 16a Vw niet onverkort toe te passen.
Ter nadere motivering van dit standpunt wijst verweerder in het verweerschrift op:
- twee arresten van het Hof van Justitie van 27 september 2001, met kenmerk C-257-99 inzake Barkoci en Malik en met kenmerk C-63/99 inzake Gloszczuk (JV 2001, nrs. 304 en 318),
- een arrest van 20 november 2001, kenmerk C-268/99 inzake Jany (JV 2002, nr. 2)
- een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 7 november 2001, kenmerk AWB 00/66427.
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat het tegenwerpen van de mvv-plicht strijd oplevert met het gestelde in de Associatieovereenkomst. Deze overeenkomst bepaalt dat Poolse ondernemers niet mogen worden gediscrimineerd ten opzichte van ondernemers uit de Europese Unie (EU). Nu aan ondernemers uit de EU niet de mvv-plicht wordt tegengeworpen is er naar de mening van eisers sprake van discriminatie. Bovendien doet het tegenwerpen van de mvv-plicht de specifieke voordelen teniet die de Associatieovereenkomst aan hen toekent, althans beperkt deze. Eisers beroepen zich eveneens op het arrest van het Hof van Justitie 27 september 2001 inzake Barkoci en Malik.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1. Voor de beslechting van het tussen partijen bestaande geschil is doorslaggevend de uitleg van het bepaalde in de navolgende artikelleden van de Associatieovereenkomst:
artikel 44, derde lid:
Elke Lid-Staat verleent vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst voor de vestiging van Poolse vennootschappen en onderdanen in de zin van artikel 48 een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke aan de eigen vennootschappen en onderdanen wordt verleend en verleent voor de activiteiten van op zijn grondgebied gevestigde Poolse vennootschappen en onderdanen een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke aan de eigen vennootschappen en onderdanen wordt verleend.
Artikel 58, eerste lid:
Voor de toepassing van titel IV van deze Overeenkomst belet geen enkele bepaling van de Overeenkomst de Partijen hun wetten en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende toelating en verblijf, tewerkstelling, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten toe te passen, mits zij dat niet op zodanige wijze doen dat de voor een Partij uit een specifieke bepaling van de Overeenkomst voortvloeiende voordelen teniet worden gedaan of beperkt. ..
5.2. Voornoemde artikelleden uit de Associatieovereenkomst met Polen komen vrijwel letterlijk overeen met het bepaalde in de artikelen 45, derde lid, en 59, eerste lid, van de Associatieovereenkomst met Tsjechië (de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Tsjechische Republiek, anderzijds; PB nr.L360 blz. 2, 1994/12/31).
Deze artikelleden uit de Associatieovereenkomst met Tsjechië zijn aan de orde gekomen in het arrest Barkoci en Malik. In dit arrest komt het Engelse systeem van toelating en verblijf aan de orde. Blijkens de verklaring voor recht onder 3 van het arrest Barkoci en Malik is het -in beginsel- geoorloofd dat verweerder een stelsel van voorafgaande controle hanteert, dat de verlening van een inreisvergunning afhankelijk stelt van het bewijs door de aanvrager, dat hij werkelijk voornemens is een werkzaamheid als zelfstandige te beginnen.
5.3. In de verklaring voor recht onder 4 van dit arrest oordeelt het Hof van Justitie vervolgens:
"De voorwaarde aan het einde van de eerste volzin van artikel 59, lid 1, van de associatieovereenkomst moet aldus worden uitgelegd, dat de verplichting om in het woonland vóór het vertrek naar de lidstaat van ontvangst een reisvisum te verkrijgen, waarvan de verlening afhangt van de toetsing van materiële vereisten als die gesteld in paragraaf 212 van de Immigration Rules, niet tot doel of gevolg heeft om de uitoefening door Tsjechische onderdanen van de hun door artikel 45, lid 3, van de associatieovereenkomst verleende rechten onmogelijk of buitengewoon moeilijk te maken, mits de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst bij de behandeling van aanvragen om toelating met het oog op vestiging die krachtens de overeenkomst bij het punt van aankomst in die staat worden ingediend, aldus uitoefenen dat aan een Tsjechisch onderdaan zonder reisvisum een inreisvergunning op een andere grondslag dan de Immigration Rules kan worden verleend, indien zijn aanvraag duidelijk en onmiskenbaar voldoet aan dezelfde materiële vereisten als bij de aanvraag van een reisvisum in de Tsjechische Republiek zouden zijn toegepast."
5.4. Het Nederlandse systeem waarin een aanvraag slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een mvv, vertoont zodanige overeenkomsten met het Engelse systeem dat uit de uitspraak van het Hof kan worden afgeleid dat de Associatieovereenkomst niet in de weg staat aan het stellen van het mvv-vereiste.
5.5. Uit vorenaangehaalde verklaring voor recht onder 4 blijkt echter, gelet op de zinsnede die aanvangt met "mits", dat niet onverkort aan het mvv-vereiste mag worden vastgehouden, indien bij aankomst in de staat waar de aanvrager zich wenst te vestigen duidelijk en onmiskenbaar blijkt dat hij aan dezelfde materiële vereisten voldoet die gesteld zouden zijn bij een aanvraag in het land van vertrek.
5.6. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het op de weg van verweerder had gelegen om te bezien of eisers duidelijk en onmiskenbaar voldeden aan de materiële voorwaarden voor verlening van een vtv tot het verrichten van arbeid als zelfstandige en om alsdan toepassing te geven aan zijn discretionaire bevoegdheid, in die zin dat verweerder, indien aan die materiële voorwaarden zou zijn voldaan, zou hebben afgezien van het tegenwerpen van de omstandigheid dat eisers niet beschikten over een mvv. De bestreden besluiten geven er geen blijk van dat verweerder zulks heeft onderzocht en verweerder heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat dit niet is geschied.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de Associatieovereenkomst zoals uitgelegd door het Hof van Justitie.
5.7. De beroepen zijn derhalve gegrond.
6. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eisereisers in verband met de behandeling van hun beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt 322,- euro en wegingsfactor 1).
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eisereisers dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eisereisers betaalde griffierecht ad 102,10 euro vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, voorzitter, mr. J. Brand en mr. M.J.M. Marseille, leden en ondertekend door de voorzitter en mr. W. van Moergastel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 1 juni 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.