ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9663
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.C. Boeree
- J. Quist
- Rechtspraak.nl
Verlenging verblijfsvergunning op basis van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de verlenging van een verblijfsvergunning voor eiser, een Amerikaanse nationaliteit, die arbeid als zelfstandige wilde verrichten op basis van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag. Eiser had eerder een vergunning gekregen die geldig was tot 1 januari 2000, maar zijn aanvraag voor verlenging werd door verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994. Eiser had echter voldaan aan het vereiste van 'aanzienlijk kapitaal' zoals gesteld in het verdrag.
De rechtbank oordeelde dat het middelenvereiste niet aan eiser kon worden tegengeworpen, aangezien hij verblijfsaanspraken aan het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag ontleende. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op 644 euro, en werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag en de rechten van Amerikaanse onderdanen in Nederland, met name in het kader van verblijfsvergunningen voor zelfstandigen. De rechtbank heeft de belangen van eiser gewogen tegen de argumenten van verweerder en heeft geoordeeld dat de afwijzing van de verlenging van de vergunning onterecht was.