RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/57928 OVERIN
UITSPRAAK ex artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake het beroep van:
A, geboren op [...] 1979, van Afghaanse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. R. Menschaert, advocaat te Den Haag,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 13 april 2001 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel ingediend.
Bij beroepschrift van 25 oktober 2001 is bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op voornoemd bezwaar. Dit beroepschrift is op 2 november 2001 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na kennis te hebben genomen van de stukken acht de rechtbank in het onderhavige geval termen aanwezig om van de vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres op 13 april 2001 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel ingediend.
Bij brief van 25 oktober 2001 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag van 13 april 2001. Bij brief van 8 januari 2002 heeft verweerder medegedeeld dat in verband met het besluitmoratorium de beslistermijn is verlengd met één jaar. Aangezien de oorspronkelijke beslistermijn reeds was verstreken, is de beslistermijn met terugwerkende kracht verlengd aansluitend op de reeds verstreken beslistermijn, aldus verweerder.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven. Op grond van artikel 43 Vw kan deze termijn bij besluit van de minister voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een dergelijke aanvraag hebben ingediend, worden verlengd met ten hoogste één jaar. Blijkens de parlementaire geschiedenis (TK 1999-2000, 26 732, nr. 3, p. 47 en 49; TK 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 21) geldt deze verlenging onder meer voor alle aanvragen waarvan de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al is verstreken op het moment waarop de beslissing tot toepassing van het moratorium in werking treedt.
Bij besluit van 12 december 2001 heeft de minister bepaald dat de termijn als bedoeld in artikel 42 Vw voor vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend, met één jaar wordt verlengd. Dit besluitmoratorium is op 14 december 2001 in werking getreden.
De onderhavige aanvraag is op 13 april 2001 ingediend, zodat verweerder, gelet op de termijn van artikel 42 Vw, uiterlijk op 13 oktober 2001 een beslissing had moeten nemen.
Nu eiseres afkomstig is uit Afghanistan en verweerder op het moment van inwerkingtreding van het besluit van 12 december 2001 nog geen beslissing had genomen op haar aanvraag, is het besluitmoratorium op haar van toepassing. De beslistermijn is derhalve met een jaar verlengd, zodat deze eerst op 13 oktober 2002 afloopt.
Naar het oordeel van de rechtbank moet thans worden geconstateerd dat het onderhavige beroepschrift voortijdig is ingediend, zodat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk moet worden geacht.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de proceskosten nu ten tijde van het instellen van onderhavig beroep de beslistermijn was verstreken. De rechtbank ziet aanleiding het gewicht van de zaak als zeer licht aan te merken. De rechtbank sluit zich hierbij aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2001, nummer 200003274/01, gepubliceerd in JB 2001/194. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 80,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 322,--).
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 13 april 2001 niet ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 80,50,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2002, in tegenwoordigheid van V.N. Sluiter als griffier.
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet doen bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, Vreemdelingenkamer.