ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7233

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/50440 VRONTN e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Russische ondernemers met vrees voor maffia en corruptie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 juli 2002, hebben verzoekers A en B, beiden van Russische nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning. De verzoekers, die als ondernemers in Rusland actief waren, stelden dat zij het slachtoffer waren van afpersing en geweld door de maffia-groepering Majarovska. Ze voerden aan dat de Russische autoriteiten hen geen bescherming konden bieden vanwege corruptie binnen die instanties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de verzoekers consistent zijn en passen binnen de algemeen bekende informatie over de situatie in Rusland. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, niet voldoende onderbouwd waren. De verweerder had gesteld dat de maffia geen interesse meer in de verzoekers zou hebben en dat de Russische autoriteiten zouden optreden bij mishandeling of moord, maar deze beweringen waren niet gebaseerd op specifieke informatie. De rechtbank concludeerde dat er een reëel risico bestond dat de verzoekers bij terugkeer naar Rusland blootgesteld zouden worden aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarom werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvragen van de verzoekers. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen wegens gebrek aan belang. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die op € 1932,-- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/50440 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/50441 VRONTN (beroep)
AWB 02/50624 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/50628 VRONTN (beroep)
IND-nr: 0204.08.4075 en 0204.08.4074
inzake: A, geboren op [...] 1973,
en B, geboren op [...] 1966,
beiden van Russische nationaliteit,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, verzoekers,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. van Benschop, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 1 juli 2002 en 2 juli 2002 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2002 waarbij de aanvragen van verzoekers om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 zijn afgewezen. Op diezelfde data zijn verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van verzoekers achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn behandeld ter zitting van 12 juli 2002. Verzoekers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig Z. Terrichova als tolk in de Russische taal.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoekers zijn afkomstig uit Rusland. Zij stellen als startende ondernemers het slachtoffer te zijn geworden van voortdurende afpersing, ernstige intimidatie en herhaalde gewelddadigheden door de maffia-groepering Majarovska. Verzoekers hebben hiertegen meerdere malen tevergeefs aangifte gedaan. De Russische autoriteiten kunnen wegens corruptie geen bescherming bieden tegen de maffia-praktijken.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers geen beroep kunnen doen op vluchtelingschap en dat zij geen reëel risico lopen te worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Rusland. De aanvragen van verzoekers zijn binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekers zijn tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ten aanzien van het relaas van verzoekers stelt de rechtbank vast dat de verhalen consistent zijn. Verzoekers hebben los van elkaar gedetailleerde en overeenkomstige verklaringen afgelegd. De verklaringen van verzoekers passen voorts in de informatie die algemeen bekend is over Rusland.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil gaat de rechtbank dan ook uit van de verklaringen van verzoekers.
5. Wat betreft het beroep op vluchtelingschap overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de problemen van verzoekers het gevolg zijn van een discriminatoire bejegening richting een bepaalde sociale groep. Verzoekers kunnen derhalve niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt.
6. Het geschil spitst zich derhalve met name toe op de vraag of verzoekers een reëel risico lopen te worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Rusland. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt hierover gesteld dat aangenomen moet worden dat de maffia haar interesse voor verzoekers heeft verloren, nu het bedrijf niet meer bestaat. Voorts is aangevoerd dat aangenomen wordt dat de Russische autoriteiten wel zullen optreden indien sprake is van mishandeling of moord.
7. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat deze stellingen niet gebaseerd zijn op specifieke informatie over Rusland en de rol van de maffia aldaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van enkel deze overwegingen niet op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake zal zijn van een reëel risico dat verzoekers worden blootgesteld aan een benadeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Rusland en dient verweerder hiernaar nader onderzoek te doen.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank mitsdien van oordeel dat verweerder de aanvragen van verzoekers ten onrechte binnen de AC-procedure heeft afgedaan. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvragen van verzoekers zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3: 46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, in totaal € 1932,--.
IV. BESLISSING
De rechtbank
in de zaken geregistreerd onder nummer AWB 02/50441 VRONTN en AWB 02/50628 VRONTN:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvragen van 29 juni 2002;
in de zaken geregistreerd onder nummer AWB 02/50440 VRONTN en AWB 02/50624 VRONTN:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1932,-- (zegge: negentienhonderd en tweeëndertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002 door mr. C.H. Rombouts, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Hoogcarspel, griffier.
Afschrift verzonden op:17 juli 2002
Conc.: PH
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.