ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7231

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/36441 OVERIN A S2
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Armeense vrouw uit Azerbeidzjan en de beoordeling van vervolgingsrisico

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiseres, een vrouw van Armeense afkomst uit Azerbeidzjan, die samen met haar echtgenoot en kinderen naar Nederland is gevlucht. Eiseres stelt dat zij en haar gezin vanwege hun etnische achtergrond in Azerbeidzjan vervolgd worden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de ambtsberichten over de situatie van Armeniërs in Azerbeidzjan. De rechtbank concludeert dat de eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet voor vervolging te duchten had. De ambtsberichten geven aan dat Armeniërs in Azerbeidzjan doorgaans niet meer dan incidenteel te maken hebben met discriminerende behandeling. De rechtbank oordeelt dat de gebeurtenissen die eiseres heeft meegemaakt, hoewel ernstig, niet van zodanige aard zijn dat zij als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kunnen worden aangemerkt. Bovendien heeft eiseres geen pogingen ondernomen om bescherming van de autoriteiten in Azerbeidzjan in te roepen, wat haar situatie verder ondermijnt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat niet is gebleken dat eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Azerbeidzjan een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke behandeling. De rechtbank wijst erop dat de asielaanvraag niet kan worden ingewilligd op basis van de huidige wetgeving, en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Assen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/36441 OVERIN A S2
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1953,
verblijvende te B,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9812.18.8098,
eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen,
gemachtigde: mr. B. Werink, advocaat te Groningen;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 18 december 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 13 augustus 1999, welke is verzonden op 16 augustus 1999 en uitgereikt op 29 september 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 26 oktober 1999 bezwaar gemaakt. Op 21 februari 2001 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie van verweerder. Bij beschikking van 11 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 3 augustus 2001 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 januari 2002. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495; verder: Vw 2000) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de Vw (oud) ingetrokken (art. 122 Vw 2000).
Ingevolge het bepaalde in artikel 118, tweede lid, Vw 2000 blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vw (oud) dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. De Vw 2000 voorziet niet in een expliciete regeling van overgangsrecht met betrekking tot het toepasselijke materieelrechtelijke rechtsregime voor de te nemen beslissing op bezwaar. Aangezien verweerder in de bezwaarfase, op de voet van artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb,) tot een volledige heroverweging van het besluit in primo is overgegaan en daarbij, overeenkomstig vaste bestuursrechtelijke uitgangspunten, ook het nieuwe materiële recht heeft moeten toepassen tenzij dit ten nadele zou zijn van degene die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit in primo, zal de hierboven genoemde toets materieelrechtelijk plaatsvinden aan de hand van de Vw 2000. Eerst na deze toetsing zal de rechtbank bezien of het rechtsregime zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag voor eiseres als gunstiger valt aan te merken en in hoeverre verweerder toepassing had dienen te geven aan dat rechtsregime.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdelinge
a. die verdragsvluchtelinge is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.2 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
2.3 Het vluchtrelaas van eiseres komt op het volgende neer. Eiseres is afkomstig uit Baku in Azerbeidzjan. Zij is van etnisch Armeense afkomst. De echtgenoot van eiseres is van Azeri-afkomst. In januari 1990 hebben eiseres en haar echtgenoot hun huis in Baku verlaten omdat Armeniërs in Azerbeidzjan werden vermoord en opgejaagd. Het huis van eiseres en haar man werd bezet door vluchtelingen uit Armenië. Na een paar maanden zijn eiseres en haar echtgenoot teruggekeerd en tot 1998 in Baku gebleven, waar zij op verschillende adressen hebben gewoond. In 1994 is de man van eiseres door Azeri's mishandeld. Ook vrienden van eiseres en haar man gingen van hem eisen dat hij zou scheiden van eiseres. De man van eiseres is toen zijn winkel kwijtgeraakt. Eiseres heeft met haar dochters ondergedoken gezeten; de dochters kregen thuis onderwijs. In 1997 werd eiseres bedreigd door medeburgers toen zij er achter kwamen dat zij van Armeense afkomst was. Toen eiseres in juni 1998 in verband met medische problemen naar de polikliniek moest, kwam zij een vroegere buurvrouw tegen die eiseres begon uit te schelden in verband met haar Armeense achtergrond. Vervolgens is eiseres door die vrouw alsmede door een aantal andere aanwezige vrouwen mishandeld. Kort hierna zijn de dochters van eiseres, toen ze bij hoge uitzondering voor een boodschap naar buiten waren gegaan, lastig gevallen op straat en bedreigd met verkrachting en mishandeling. Twee zussen van eiseres die ook gehuwd zijn met een man van Azeri afkomst overkwamen soortgelijke gebeurtenissen. Eiseres heeft daarom besloten te vertrekken uit Azerbeidzjan.
In augustus 1998 is zij met haar man en kinderen vertrokken uit Baku, naar Moskou waar haar twee zusters eveneens naar toe gingen. Eiseres heeft met haar familie tot 5 december 1998 in Moskou gewoond. In oktober 1998 is de zus van eiseres verkracht door leden van de groep Makashof, een Russische rechts-extremistische groepering. Haar zoon is daarbij in elkaar geslagen. Dit gebeurde op de markt waar de man van eiseres alsmede de man van haar zus werkten. Toen de mannen de zus van eiseres te hulp schoten zijn zij ernstig mishandeld. Een paar dagen hierna kwamen leden van dezelfde groepering bij eiseres en haar familie langs. Hen is verteld dat ze maximaal een week de tijd kregen om te vertrekken. Eiseres is vervolgens met haar dochters maar zonder haar echtgenoot, op 5 december 1998 uit Moskou vertrokken naar Nederland. Er was niet genoeg plaats in de bus waarmee zij vervoerd werden om allen tegelijk mee te nemen.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. De problemen in 1990 waren niet het gevolg van een specifiek op eiseres of haar familie gerichte negatieve aandacht, maar lijken veeleer het gevolg te zijn van willekeurig geweld voortvloeiend uit de destijds bestaande situatie in Baku. De problemen die er toen waren zijn voor eiseres en haar gezin geen directe aanleiding geweest om het land te verlaten.
Volgens verweerder zijn er sinds de wapenstilstand in 1994 geen etnische zuiveringen of van overheidswege tegen Armenen gerichte acties meer. Na de aanval op de kinderen van eiseres in juni 1998, heeft het nog tot midden augustus geduurd voordat eiseres en haar gezin zijn vertrokken. Het feit dat zij eerst nog de financiële zaken wilden regelen en de manier waarop zij vervolgens het land uit zijn gegaan duidt er niet op dat zij hadden te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag. Overigens is het leven in Azerbeidzjan voor eiseres niet onhoudbaar geworden, terwijl zij, voorzover zij probleem had in het ziekenhuis in Baku, de bescherming van de autoriteiten in had kunnen roepen.
2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder miskent dat er zich vanaf eind jaren tachtig tot het moment van vertrek voortdurend problemen hebben voorgedaan in Azerbeidzjan, die het gevolg zijn van haat en achterdocht ten opzichte van de Armeense bevolkingsgroep. De ambtsberichten waarop verweerder zich beroept zijn niet duidelijk over de aantallen Armeniërs die nog in Azerbeidzjan leven, terwijl ten onrechte wordt gesteld dat alle nog aanwezige Armeniërs, veelal vrouwen gehuwd met een Azeri man, geïntegreerd zijn in de samenleving. Er zijn echter nog steeds Armeniërs in Azerbeidzjan die niet zijn geïntegreerd en die na 1990 een ondergedoken bestaan hebben geleid. Telkens als bekend werd dat zij van Armeense afkomst waren moesten ze weer verhuizen en heel vaak leidde het bekend worden van de Armeense afkomst tot mishandeling en bedreiging door medeburgers.
Het opbouwen van een bestaan in Rusland is mislukt. Het doen van aangifte van de verkrachting van de halfzus van eiseres was niet mogelijk omdat zij illegaal in Rusland waren en zij uitgezet zouden worden.
Eiseres heeft voorts gesteld dat zij in elk geval in aanmerking dient te komen voor een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid, vanwege het feit dat zij getraumatiseerd is door de gebeurtenissen in Azerbeidzjan. Zij heeft daartoe in de bezwaarprocedure stukken overgelgd waaruit blijkt dat er sprake is van migraineklachten en klachten in verband met een schildklieraandoening.
2.5 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt.
2.6 Door verweerder wordt het asielrelaas niet ongeloofwaardig of onaannemelijk geacht. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak zal de rechtbank derhalve van dit asielrelaas uit gaan. Door verweerder wordt aan eiseres niet meer tegengeworpen dat zij een verblijfsalternatief heeft in de Russische Federatie of elders, zodat slechts de vraag aan de orde is of eiseres met haar kinderen terug kan keren naar Azerbeidzjan.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder ten onrechte dat de gebeurtenissen in 1990 niet te zien zijn als daden van vervolging. Er vonden toentertijd grootschalige acties plaats gericht tegen personen van Armeense afkomst, waarbij vele Armeniërs zijn omgekomen of zeer ernstig zijn mishandeld. Deze acties werden enkel ingegeven door haat ten opzichte van de Armeense bevolkingsgroep. Toendertijd was er wel degelijk sprake van vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is evenwel niet van belang hoe de positie van eiseres toen was, maar of zij ten tijde van het bestreden besluit nog voor vervolging te duchten had.
Ten aanzien van deze vraag komt de rechtbank tot het volgende oordeel. In het ambtsbericht van december 1999 wordt gesteld dat de nog in Azerbeidzjan verblijvende Armeniërs doorgaans Armeense vrouwen zijn gehuwd met een Azeri man. Deze groep krijgt sedert 1994, aldus dit ambtsbericht, hooguit incidenteel te maken met een discriminerende behandeling van minder vergaande aard. Weliswaar blijkt eveneens uit dit ambtsbericht dat Armeniërs veelal hun afkomst proberen te verbergen, doch dit brengt niet mee dat de achterstelling en negatieve behandeling door medeburgers van zodanige aard is dat aangenomen zou moeten worden dat er sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het ambtsbericht, dat moet worden gezien als een deskundigenbericht, biedt voor deze stelling geen houvast. Niet is gebleken uit andere bronnen dat het ambtsbericht een onjuist beeld van de situatie van de thans nog in Azerbeidzjan verblijvende Armeense minderheid schetst. In het ambtsbericht van augustus 2001 wordt de informatie, zoals gegeven in het ambtsbericht van december 1999, bovendien bevestigd.
De eiseres overkomen gebeurtenissen zijn, hoe betreurenswaardig ook, te zien als incidenten, op grond waarvan niet kan worden aangenomen dat er sprake is van een zodanige ernstige negatieve bejegening door medeburgers dat er sprake is van vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Bovendien zou eiseres de bescherming in hebben kunnen roepen van de autoriteiten. Eiseres heeft daartoe geen enkele poging gedaan. In het eerdergenoemde ambtsbericht wordt weliswaar gesteld dat er sprake van kan zijn dat de autoriteiten minder geneigd zijn personen van Armeense afkomst te beschermen, dit wil nog niet zeggen dat deze bescherming geheel ontbreekt en dat in voorkomend geval niet de hulp van hogere autoriteiten zou kunnen worden ingeroepen.
Eiseres kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.8 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
2.9 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiseres kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst. Eiseres kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. Het beroep van eiseres op het traumatabeleid kan niet slagen nu niet is gebleken dat er sprake is van zodanig traumata dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden naar het land van herkomst terug te keren.
2.10 Nu niet gesteld of gebleken is dat toepassing van de voor 1 april 2001 geldende regelgeving met betrekking tot de toelating als vluchteling dan wel de verlening van een (voorwaardelijke) vergunning tot verblijf leidt tot een voor eiseres gunstiger resultaat dan onder het thans geldende rechtsregime, was verweerder niet gehouden toepassing te geven aan het oude rechtsregime.
2.11 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.12 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. B.I. Klaassens, J.L. Boxum en K. Wentholt en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2002 in tegenwoordigheid van mr. S.E. van der Heijden als griffier.
Afschrift verzonden: 21 juni 2002