ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6320

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/44688 VRWET
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel van een asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, die asiel had aangevraagd. De vreemdeling, die de Togolese nationaliteit heeft, had tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 24 juni 2002 is gehoord en dat hij bereid was mee te werken aan de presentatie bij de Togolese ambassade. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in dit geval rechtvaardigden dat reeds een aanvraag voor een laissez-passer werd gedaan, ondanks dat de vreemdeling nog niet in persoon was gepresenteerd bij de Togolese autoriteiten.

De rechtbank benadrukte dat verweerder terughoudend moet omgaan met het aanvragen van reisdocumenten voordat er een uitspraak is gedaan op het asielverzoek. De rechtbank vond dat de enkele omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument veel tijd in beslag kan nemen, niet voldoende is om het presentatietraject te starten. De rechtbank concludeerde dat er bijkomende omstandigheden aanwezig waren die een vroegtijdige presentatie rechtvaardigden, zoals de bereidheid van de vreemdeling om mee te werken en de ongeloofwaardigheid van zijn asielverhaal, zoals blijkt uit eerdere verklaringen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond en oordeelde dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was. De rechtbank zag geen aanleiding om de maatregel op te heffen en er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven tot proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/44688 VRWET
Inzake : [A], CRV-nummer [CRV-nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Togolese nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 11 juni 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 26 april 2002 de vreemdeling heeft opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 25 juni 2002. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 15 mei 2002. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. Verweerder heeft de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel op 10 juni 2002 afgewezen en de grondslag van de maatregel van bewaring tijdig dienovereenkomstig aangepast.
3. Verweerder heeft bij zijn kennisgeving van het voortduren van de vrijheidsontneming de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.
4. Op grond van al hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel ook thans, gelet op het bepaalde in artikel 96, vierde lid, Vw2000, niet onrechtmatig is.
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De vreemdeling heeft tegen de afwijzende beslissing op de asielaanvraag een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft op 24 juni 2002 de rechtbank Rotterdam schriftelijk verzocht de behandeling van dit verzoek naar voren te halen. De vreemdeling is op 24 juni 2002 gehoord en heeft de aanvraagformulieren voor de afgifte van een laissez-passer ingevuld. Deze formulieren zijn door verweerder doorgezonden naar de Togolese autoriteiten. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting gesteld dat verweerder, in afwachting op de uitspraak van de voorlopige voorziening, de uitzettingshandelingen had moeten opschorten. Verweerder heeft aangegeven dat zich uitzonderlijke situaties kunnen voordoen waarin het geoorloofd is dat met het presentatietraject wordt gestart, met name als het verweerder bekend is dat de autoriteiten van een bepaald land een langdurig onderzoek zullen opstarten. Verweerder heeft verwezen naar het beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000.
6. Het terzake geldende beleid, dat is neergelegd in de Vreemdelingen- circulaire 2000 onder A4/6.2. luidt voorzover van belang als volgt:
"In beginsel dient het aanvragen van een reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek, indien het om een asielzoeker gaat, pas te geschieden na een uitspraak van de rechter. Indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, kan de korpschef zich voor het aanvragen van een reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek wenden tot een diplomatieke vertegenwoordiging in geval er sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een vervangend reisdocument veel tijd in beslag neemt.
Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en er sprake is van openbare-orde-aspecten (bijvoorbeeld iemand die op grond van het strafrecht van zijn vrijheid is beroofd). Een vroegtijdige presentatie zoals hierboven omschreven dient achterwege te blijven indien de verwijdering snel kan worden geëffectueerd. In deze gevallen neemt de korpschef altijd vooraf contact op met het verantwoordelijke regiokantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst."
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terughoudend om dient te gaan met de in dit beleid geboden mogelijkheid om bij uitzondering reeds een reisdocument of identiteitsonderzoek aan te vragen indien nog niet is beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening of een ingesteld beroep. Naar de indruk van de rechtbank geschiedt dit ook slechts zelden. De enkele omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument bij het land van herkomst veel tijd in beslag pleegt te nemen acht de rechtbank onvoldoende om het presentatietraject te starten voordat de rechtbank zich over het asielverzoek heeft uitgesproken Door het presenteren van een vreemdeling, ook indien dit schriftelijk geschiedt, worden diens personalia en land van verblijf immers bekend bij de autoriteiten van het land van herkomst. Er dienen derhalve bijkomende omstandigheden te zijn die een dergelijke vroegtijdige presentatie rechtvaardigen. In het onderhavige geval acht de rechtbank dergelijke omstandigheden aanwezig. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de vreemdeling tijdens het gehoor op 24 juni 2002 heeft verklaard bereid te zijn mee te werken aan de presentatie bij de ambassade van Togo en het aanvraagformulier voor een laissez-passer heeft ingevuld en ondertekend. Voorts biedt de beschikking van 10 juni 2002, waarbij het asielverzoek is afgewezen, sterke aanwijzingen dat het asielverzoek ongeloofwaardig is. Zo vermeldt de beschikking dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij zijn gehele verklaring bij de politie heeft verzonnen en dat uit leeftijdsonderzoek is gebleken dat de vreemdeling 21 jaar of ouder is, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring 17 jaar zou zijn. Nu de vreemdeling tenslotte nog niet in persoon is gepresenteerd bij de Togolese autoriteiten acht de rechtbank in dit geval aanvaardbaar dat reeds een laissez-passer aanvraag is gedaan.
8. Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. E. Dijt en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2002, in tegenwoordigheid van J.A.M. Verbakel-van Leeuwen, griffier.
afschrift verzonden op:
Reg. Nr. AWB 02/44688 VRWET 4