ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6318

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/44024
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het belang van de openbare orde

Op 17 juni 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, geboren in 1973 en van Joegoslavische nationaliteit, was in bewaring gesteld omdat hij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning, geen geldig identiteitsbewijs had, en geen vaste woon- of verblijfplaats kon aantonen. Tevens was hij eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven en had hij gebruik gemaakt van een vervalst paspoort. Ondanks dat de vreemdeling inmiddels een paspoort en retourticket had overgelegd, oordeelde de rechtbank dat de bewaring niet opgeheven kon worden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende garantie was dat de vreemdeling vrijwillig zou terugkeren naar zijn land van herkomst.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte, gezien de omstandigheden van de zaak. De vreemdeling had zelf verklaard een vals paspoort te hebben gekocht, wat de zorgen over zijn terugkeer naar het land van herkomst versterkte. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling met ingang van 6 juni 2002 een maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. De rechtbank vond dat er voldoende zicht op uitzetting bestond, aangezien de vreemdelingendienst voornemens was om de vreemdeling op 18 juni 2002 uit te zetten naar Belgrado.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en zag geen aanleiding om de maatregel van bewaring op te heffen. Er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de andere partij. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer van de sector bestuursrecht, vreemdelingenkamer, en de griffier was J.A. de Kievit-Tempels. De rechtbank wees erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat voor partijen, met een termijn van één week na verzending van de uitspraak door de griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
reg.nr.: AWB 02/44024 VRWET
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge
artikel 8:67 Algemene wet bestuursrecht
Inzake de kennisgeving d.d. 10 juni 2002 op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) met betrekking tot de vreemdeling:
A,
geboren op [...] 1973 van gestelde Joegoslavische nationaliteit,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg
bijgestaan door mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes (gemachtigde).
1. Zitting
Datum: 17 juni 2002.
Zitting hebben:
mr. E. Dijt , lid van de enkelvoudige kamer,
J.A. de Kievit-Tempels, griffier.
Ter zitting zijn verschenen:
de vreemdeling en zijn gemachtigde alsmede
de Staatssecretaris van Justitie (verweerder) bij gemachtigde mr. O.J. Elbertsen.
Als tolk in de Servo-Kroatische taal is verschenen I. Lupi.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, doet de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak als onder 4. vermeld.
2. Feiten
De kennisgeving behelst de mededeling van verweerder dat de vreemdeling met ingang van 6 juni 2002 een maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw2000 is opgelegd. Krachtens artikel 94 Vw2000 wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Gronden
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Gesteld noch gebleken is dat na het strafrechtelijke onderzoek, de maatregelen van ophouding en inbewaringstelling op onrechtmatige wijze zijn toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling op een juiste grondslag berust. De vreemdeling is in het belang van de openbare orde in bewaring gesteld, aangezien hij niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, niet in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven heeft. Bovendien heeft hij gebruik gemaakt van een vals document. Uit het proces-verbaal van gehoor op grond van artikel 59 Vw2000 blijkt immers dat de vreemdeling zelf heeft aangegeven een vals paspoort te hebben gekocht.
De omstandigheid dat door de vreemdeling inmiddels zijn paspoort en een retourticket zijn aangeleverd leidt er niet toe dat de bewaring op grond van artikel 59, lid 3 Vw2000, zoals door de gemachtigde van de vreemdeling bepleit, opgeheven dient te worden.
Gelet op de gronden van de inbewaringstelling heeft verweerder kunnen aannemen dat er onvoldoende garantie bestaat dat de vreemdeling vrijwillig terugkeert.
De rechtbank is tevens van oordeel dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdelingendienst voornemens is om de vreemdeling op 18 juni 2002 om 10.30 uur naar Schiphol te brengen in verband met uitzetting naar Belgrado.
Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
4. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
5. Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 24 juni 2002