ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6168
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitzetting en niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de afwijzing van het verzoek tot opschorting van uitzetting
In deze zaak gaat het om de handhaving van de afwijzing van het verzoek van eiser om zijn uitzetting op te schorten op grond van artikel 25 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser, een Algerijnse nationaliteit, verblijft sinds 8 oktober 1999 in Nederland en heeft op 20 oktober 2000 verzocht om zijn uitzetting op te schorten in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Dit verzoek werd door de Staatssecretaris van Justitie op 27 oktober 2000 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. De rechtbank heeft op 20 juni 2002 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank overweegt dat eiser in afwachting van de beslissing op zijn verblijfsvergunning niet uitzetbaar is. Het verzoek tot opschorting van de uitzetting kan niet leiden tot een gunstiger positie voor eiser dan de huidige situatie. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning en de daaruit voortvloeiende uitzetbaarheid van eiser bij de beoordeling door de rechter moeten worden meegewogen. De rechtbank concludeert dat er nog een beoordeling zal plaatsvinden over de vraag of de uitzetting van eiser medisch verantwoord is, en dat eiser daarom geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft in de procedure. De uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier drs. W. Roozendaal. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.