ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6168

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/63789
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de afwijzing van het verzoek tot opschorting van uitzetting

In deze zaak gaat het om de handhaving van de afwijzing van het verzoek van eiser om zijn uitzetting op te schorten op grond van artikel 25 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser, een Algerijnse nationaliteit, verblijft sinds 8 oktober 1999 in Nederland en heeft op 20 oktober 2000 verzocht om zijn uitzetting op te schorten in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Dit verzoek werd door de Staatssecretaris van Justitie op 27 oktober 2000 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. De rechtbank heeft op 20 juni 2002 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank overweegt dat eiser in afwachting van de beslissing op zijn verblijfsvergunning niet uitzetbaar is. Het verzoek tot opschorting van de uitzetting kan niet leiden tot een gunstiger positie voor eiser dan de huidige situatie. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning en de daaruit voortvloeiende uitzetbaarheid van eiser bij de beoordeling door de rechter moeten worden meegewogen. De rechtbank concludeert dat er nog een beoordeling zal plaatsvinden over de vraag of de uitzetting van eiser medisch verantwoord is, en dat eiser daarom geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft in de procedure. De uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier drs. W. Roozendaal. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/63789 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Bosch, advocaat te Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1965, bezit de Algerijnse nationaliteit. Hij verblijft naar gesteld sedert 8 oktober 1999 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 20 oktober 2000 heeft hij verweerder verzocht om diens medisch adviseur te consulteren en om hangende het onderzoek door de medisch adviseur op grond van artikel 25 Vw zijn uitzetting uit Nederland op te schorten.
Op dit verzoek is door verweerder op 27 oktober 2000 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen deze beslissing een bezwaarschrift ingediend. Op 16 november 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 23 november 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 maart 2002. Eiser is daar vertegenwoordigd door mr. M.P.H. van Weezel, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat eiser sinds 25 juni 2001 staat geregistreerd als vertrokken met onbekende bestemming en derhalve kennelijk geen belang meer in de onderhavige procedure stelt. Ter zitting is evenwel door mr. Van Weezel verklaard dat hij bekend is met eisers huidige verblijfplaats en dat hij hem twee weken geleden op kantoor heeft gesproken, waarbij eiser heeft verklaard de procedure te willen voortzetten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat eiser geen belang meer stelt in de procedure, zodat voor een niet-ontvankelijkverklaring om die reden geen aanleiding is.
2. Gebleken is dat eiser op 9 november 2000 een aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling en wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Op deze aanvraag is tot op heden niet beslist. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat eiser de beslissing op deze aanvraag op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland mag afwachten. Uitzetting is dan ook thans niet aan de orde, zodat volgens verweerder (ook) daarom belang aan het beroep ontbreekt. Namens eiser is betoogd dat hij, indien de aanvraag van een verblijfsvergunning wordt afgewezen, uitzetbaar wordt. Wanneer hij thans niet opkomt tegen de beslissing om de uitzetting niet op te schorten, wordt die beslissing onherroepelijk en zal verweerder daarnaar verwijzen, in het bijzonder naar de daarin gegeven beoordeling van eisers medische omstandigheden. Eiser heeft er daarom belang bij dat deze beslissing vernietigd wordt.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
In geschil is de handhaving van de afwijzing van het verzoek om met toepassing van artikel 25 Vw de uitzetting van eiser op te schorten. Deze bepaling is thans neergelegd in artikel 64 Vw 2000, dat luidt:
Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Vaststaat dat eiser in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag van een verblijfsvergunning niet uitzetbaar is. Nu eisers verzoek aan verweerder in de onderhavige procedure ertoe strekt dat zijn uitzetting wordt opgeschort, kan hij derhalve met zijn beroep niet in een gunstiger positie geraken dan waarin hij reeds verkeert. Gelet hierop heeft eiser geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Dit belang kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet gelegen zijn in de omstandigheid dat verweerders beslissing ten gevolge van een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep onherroepelijk wordt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Artikel 64 Vw 2000 strekt tot het opschorten van één van de van rechtswege intredende rechtsgevolgen van de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning, te weten de verplichting van de vreemdeling om Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 Vw 2000 gestelde termijn, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, en artikel 45, eerste lid, onder b, Vw 2000).
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Vw 2000 dient de rechter de afwijzing van een aanvraag van een verblijfsvergunning te toetsen in het licht van alle daaraan verbonden rechtsgevolgen. Dit systeem beoogt het aantal zelfstandige procedures te verminderen door in één procedure alle gevolgen ter beoordeling aan de rechter voor te leggen (memorie van toelichting (kamerstukken 26732, nr. 3), p. 35-36 en 50-53). Deze beoordeling ziet tevens op medische omstandigheden die van belang zijn voor de uitzetbaarheid. Indien medische klachten dusdanig zijn dat zij aan uitzetting in de weg staan, dient de aanvraag van een verblijfsvergunning in de opvatting van de wetgever te worden vernietigd (nota naar aanleiding van het verslag Tweede Kamer (nr. 7), p. 61-62).
In de memorie van toelichting op artikel 72, derde lid, Vw 2000, dat bezwaar en beroep openstelt tegen handelingen van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, wordt ingegaan op de verhouding tussen deze bepaling en het systeem waarin van rechtswege bepaalde rechtsgevolgen intreden. Nadat is vermeld dat dit systeem het aantal zelfstandige procedures beoogt te verminderen door in één procedure alle gevolgen aan de rechter ter beoordeling voor te leggen, wordt het volgende opgemerkt (nr. 3, p. 71):
"Voor wat artikel 70 (lees: 72), derde lid, volgt daaruit dat tegen handelingen die uitsluitend strekken ter uitvoering van het besluit niet zonder meer afzonderlijk bezwaar of beroep mogelijk is. Doorgaans is afzonderlijk bezwaar of beroep niet nodig omdat tussen het moment waarop de gevolgen zijn ingetreden (bijvoorbeeld bij afwijzing van de aanvraag) en het moment waarop de handeling feitelijk wordt verricht (uitzetting van de vreemdeling) niet te veel tijd verstrijkt. In dat geval heeft de rechter zich uitgesproken over het bestreden besluit en de daaruit voortvloeiende handelingen zodat die handelingen voor de mogelijkheid van bezwaar of beroep niet meer rechtens relevant zijn. Een afzonderlijke, hernieuwde beoordeling van de handeling die voortvloeit uit het besluit kan wel uit een oogpunt van rechtsbescherming noodzakelijk zijn indien het bezwaar of beroep betrekking heeft op de wijze waarop van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik is gemaakt. Ook is denkbaar dat er bij wijze van uitzondering door tijdsverloop opnieuw een oordeel nodig is over de uitzetbaarheid van de vreemdeling vanwege een relevante wijziging in de omstandigheden".
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de wetgever slechts bij wijze van uitzondering bezwaar en beroep heeft willen openstellen tegen de afwijzing van een verzoek om met toepassing van artikel 64 de uitzetting op te schorten. Als hoofdregel geldt dat de gevolgen van de afwijzing van een aanvraag van een verblijfsvergunning, waaronder de uitzetbaarheid van de vreemdeling, bij de beoordeling van die afwijzing door de rechter worden meegewogen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat in het onderhavige geval, waarin nog beslist moet worden op eisers aanvraag van een verblijfsvergunning, verweerder bij die beslissing tevens zal moeten bezien of in het licht van de op dat moment door eiser verstrekte medische gegevens uitzetting verantwoord is. Indien verweerder van mening is dat uitzetting verantwoord is, kan eiser tegen dat oordeel opkomen in het kader van een bezwaarschrift of - bij ongegrondverklaring daarvan - beroepschrift tegen de afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning. De rechter zal alsdan (mede) het rechtsgevolg van de uitzetbaarheid van eiser beoordelen.
Nu aldus in het kader van eisers aanvraag van een verblijfsvergunning nog een beoordeling zal plaatsvinden van de vraag of uitzetting van eiser medisch verantwoord is, welke beoordeling in rechte kan worden aangevochten, heeft eiser geen belang bij een beoordeling in rechte van het standpunt dat verweerder hierover in de thans bestreden beslissing heeft ingenomen. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. E. Dijt en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2002, in tegenwoordigheid van drs. W. Roozendaal, griffier.
afschrift verzonden op: 28 juni 2002