Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
____________________________________________
Reg.nr : AWB 01/50839 en 01/51728 VRWET
Inzake : [A] en [B], alsmede hun twee minderjarige kinderen, verzoekers, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. F. W. King, advocaat te Leiden,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J. W. de Graaf, ambtenaar ten departemente.
1. Verzoekers, geboren op [geboortedatum] 1975 respectievelijk [geboortedatum] 1977, bezitten de Armeense nationaliteit. Zij verblijven sedert 2 augustus 1999 als vreemdeling in Nederland. Op 2 augustus 1999 hebben zij een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij uitspraak van 23 mei 2001 (Awb 00/8050 VRWET) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, is het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van deze aanvraag ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 27 augustus 2001, door verweerder ontvangen op 10 september 2001, hebben zij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Op deze aanvraag is door verweerder op 3 oktober 2001 afwijzend beslist. Verzoekers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. In het in bezwaar bestreden besluit is vermeld dat de werking van het besluit niet wordt opgeschort gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is.
2. Bij schrijven van 5 oktober 2001 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.
3. De openbare behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden op 4 juni 2002. Verzoekers zijn aldaar niet verschenen, maar hebben zich door hun gemachtigde laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.
2. Verzoekers stellen dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel "voortgezet verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit". Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat zij in Nederland rechtmatig verblijf hebben gehad in afwachting van hun beslissing op hun aanvraag om toelating als vluchteling en er tevens bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, met name de psychische gesteldheid van verzoeker, op grond waarvan het van hen in redelijkheid niet gevergd kan worden Nederland te verlaten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komen en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van de Minister van Justitie wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Verzoekers verbleven sinds augustus 1999 in Nederland in afwachting van hun asielaanvraag en niet op basis van een reeds toegekende vergunning of verblijfstitel als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw 2000. Derhalve voldoen verzoekers niet aan de voorwaarden van artikel 3.52 Vb om voor een vergunning in aanmerking te komen.
5. Verzoeker heeft gesteld dat hij vanwege zijn psychische klachten zich niet zal kunnen handhaven in Armenië. Hij heeft hierbij verwezen naar artikel 14, lid 1, onder e,Vw 2000, waarin de bevoegdheid aan verweerder wordt gegeven om ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Nu hij zich heeft beroepen op bijzondere omstandigheden waardoor terugkeer naar Armenië in redelijkheid niet gevergd kan worden, had verweerder volgens verzoeker op grond van artikel 3:2 Awb ambtshalve dienen te onderzoeken of een vergunning op grond van artikel 14, lid 1, onder e, verleend kan worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijke verplichting uit artikel 14, lid 1, onder e, Vw 2000 noch uit artikel 3:2 Awb voortvloeit. Verweerder heeft kunnen volstaan met een beoordeling van de aanvraag zoals die is gedaan, te weten onder de beperking "voortgezet verblijf". Het had op de weg van verzoeker gelegen om een aanvraag onder een andere beperking te doen dan genoemd in artikel 3.4, lid 1, Vb 2000.
6. Voorts heeft verzoeker betoogd dat zijn medische klachten aan de daadwerkelijke uitzetting in de weg staan. Hij heeft dat geadstrueerd middels een aantal brieven en rapporten van psychiaters, te weten van de GGZ Buitenamstel van 5 juli 2001 en de Forensisch Psychiatrische Dienst Groningen van 5 november 2001. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een eventuele belemmering om wegens genoemde psychische problemen te worden uitgezet eerst aan de orde kan komen in een afzonderlijke procedure tegen de feitelijke uitzetting. Op dat moment zal, zo nodig, conform hoofdstuk A4/7 Vreemdelingencirculaire 2000 de medisch adviseur worden ingeschakeld.
De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Daartoe wordt overwogen dat uit de wetsgeschiedenis van de Vw2000, blijkt dat het in deze wet neergelegde systeem waarin van rechtswege bepaalde gevolgen intreden, beoogt het aantal zelfstandige procedures te verminderen door in één procedure alle rechtsgevolgen van een afwijzende beslissing aan de rechter ter beoordeling voor te leggen, met inbegrip van de uitzetbaarheid van de vreemdeling (kamerstukken 26732, nr. 3, p. 35-36, 50-53 en 71; nr. 7, p. 61-62). Dit brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat verweerder bij het nemen van een beslissing op de aanvraag - in dit geval de nog te nemen beschikking op bezwaar - meeweegt of in het licht van de op dat moment verstrekte medische gegevens uitzetting van de vreemdeling verantwoord is. De voorzieningenrechter vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2002, JV 169.
Nu voorts de overgelegde medische stukken er op wijzen dat verzoeker tamelijk ernstige psychische problemen heeft, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder een beslissing op bezwaar neemt waarbij de medische omstandigheden van verzoeker worden meegewogen. Het komt de voorzieningenrechter wenselijk voor dat de medisch adviseur hierbij wordt ingeschakeld.
7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding voor toewijzing van het verzoek.
8. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. E. Dijt en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2002, in tegenwoordigheid van mr. A. M. Kelly, griffier.