ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3837

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/17008
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van inbewaringstelling van vreemdeling na strafrechtelijke aanhouding

In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling, die na een strafrechtelijke aanhouding is overgebracht naar een politiebureau. De vreemdeling, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, is op 5 maart 2002 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank heeft op 14 maart 2002 een openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Jankie. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S.J.J. van Riel, ambtenaar ten departemente.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat er geen stukken zijn overgelegd die aantonen dat hij op de juiste wijze is staande gehouden op basis van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling strafrechtelijk was aangehouden en dat er geen proces-verbaal van staandehouding aanwezig was. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de inbewaringstelling niet onrechtmatig is, omdat de vreemdeling zich al op een plaats bevond die bestemd was voor verhoor. De rechtbank concludeert dat de staandehouding geen redelijk doel diende, maar dat er wel een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.

De rechtbank heeft de grieven van de vreemdeling verworpen, met de overweging dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de vreemdeling niet beschikte over geldige reisdocumenten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan op 21 maart 2002, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
bewaring
zitting houdende te Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/17008
Inzake : A, thans verblijvende op een politiebureau te 's-Gravenhage, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. S. Jankie, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. S.J.J. van Riel, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 5 maart 2002 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld.
2. Op 7 maart 2002 is de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontneming, door middel van een kennisgeving van verweerder ex artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet2000 (Vw2000).
3. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 maart 2002. Ter zitting is verschenen de vreemdeling in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig L. el Naggar-Buaiscia, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. De vreemdeling heeft de navolgende grieven aangevoerd.
In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de vreemdeling op de voet van het bepaalde in artikel 50 Vw2000 is staande gehouden. Daarom is de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig. Bovendien heeft de vreemdeling reeds eerder twee maanden in vreemdelingenbewaring gezeten. De bewaring is toen opgeheven wegens gebrek aan zicht op uitzetting. Niet valt in te zien waarom thans wel zicht op uitzetting zou bestaan. De vreemdeling is bereid vrijwillig te vertrekken uit Nederland
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Blijkens de overgelegde stukken is de vreemdeling strafrechtelijk aangehouden en vervolgens overgebracht naar een politiebureau. Nadat de Officier van Justitie verklaarde geen bezwaar te hebben tegen uitzetting van de vreemdeling, is de vreemdeling om 15.00 strafrechtelijk in vrijheid gesteld en vervolgens vanaf dat tijdstip opgehouden. Blijkens het Model M111-B is deze ophouding gebaseerd op grond van artikel 50, tweede lid, Vw2000. Een proces-verbaal van staandehouding van de vreemdeling op het politiebureau ontbreekt. Zulks maakt de onderhavige inbewaringstelling evenwel nog niet onrechtmatig. Na staandehouding ex artikel 50, tweede lid, Vw2000, komt aan een toezichthouder de bevoegdheid toe tot overbrenging van een naar een plaats bestemd voor verhoor. De vreemdeling bevond zich evenwel reeds op een plaats bestemd voor verhoor. Staandehouding op een plaats bestemd voor verhoor dient derhalve geen redelijk doel.
Daarbij acht de rechtbank evident dat jegens de vreemdeling sprake was van een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf in de zin van artikel 50, eerste lid, Vw2000, welk vermoeden afkomstig is uit de uitoefening van strafrechtelijke bevoegdheden jegens de vreemdeling.
De grief over gebrek aan zicht op uitzetting faalt, nu de vreemdeling ter zitting heeft erkend dat geen sprake was van een vreemdelingrechtelijke bewaring doch van een gevangenisstraf.
Nu de vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat hij de gelegenheid heeft om vrijwillig te vertrekken uit Nederland, zoals artikel 59, derde lid, Vw2000 vereist.
4. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. Verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. B.J. Duinhof, rechter, en door deze en mr. W. van Moergastel, griffier, ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op:
25 maart 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden. Ter zake van de beslissing inzake de gevorderde schadevergoeding staat geen hoger beroep open.