ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3837
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van inbewaringstelling van vreemdeling na strafrechtelijke aanhouding
In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling, die na een strafrechtelijke aanhouding is overgebracht naar een politiebureau. De vreemdeling, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, is op 5 maart 2002 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank heeft op 14 maart 2002 een openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Jankie. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S.J.J. van Riel, ambtenaar ten departemente.
De vreemdeling heeft aangevoerd dat er geen stukken zijn overgelegd die aantonen dat hij op de juiste wijze is staande gehouden op basis van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling strafrechtelijk was aangehouden en dat er geen proces-verbaal van staandehouding aanwezig was. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de inbewaringstelling niet onrechtmatig is, omdat de vreemdeling zich al op een plaats bevond die bestemd was voor verhoor. De rechtbank concludeert dat de staandehouding geen redelijk doel diende, maar dat er wel een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.
De rechtbank heeft de grieven van de vreemdeling verworpen, met de overweging dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de vreemdeling niet beschikte over geldige reisdocumenten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan op 21 maart 2002, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.