Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/21072 VRONTN, AWB 02/21063 VRONTN en AWB 02/21082 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1975, B, geboren op [...] 1975 alsmede haar minderjarig kind C, geboren op [...] 2002 en D, geboren op [...] 1968, allen van (gestelde) Armeense nationaliteit, verblijvende in het Grenshopitium, eisers,
gemachtigde: mr. S. Land, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.L.E.H. van Dongen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 18 maart 2002 is eisers op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eisers is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Verweerder heeft de rechtbank op 20 maart 2002 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 worden de vreemdelingen daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen de besluiten tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregelen.
Op 19 maart 2002 hebben eisers aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluiten van 21 maart 2002 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. De ten aanzien van eisers toegepaste vrijheidsontnemende maatregelen zijn in het besluit gehandhaafd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 maart 2002. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig M.N. Kayhan, tolk in de Armeense taal.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers namens eisers opheffing van de maatregelen gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Eisers hebben het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De plaatsingsbeschikkingen voor het Grenshospitium zijn niet aan eisers uitgereikt. Eisers zijn hierdoor benadeeld en reeds om die reden zijn de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 juncto artikel 37 aanhef, onder b, van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dient het belang van het kind de eerste overweging te vormen en mag vrijheidsontneming slechts als uiterste maatregel gelden en voor de kortst mogelijke duur. Gelet hierop en op het feit dat zich onder eisers een zwangere vrouw met een minderjarig kind bevindt, heeft verweerder ten onrechte gekozen voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregelen in het Grenshospitium. Het Grenshospitium is niet een geschikte plaats voor minderjarige kinderen. Verweerder had een lichtere maatregel moeten toepassen.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eisers hebben getracht in te reizen met valse verblijfsvergunningen. Hen is daaropvolgend de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 3, van de Vw 2000. De vrijheidsontnemende maatregelen zijn formeel en materieel rechtmatig. Het grensbewakingsbelang van verweerder weegt in de onderhavige gevallen zwaarder dan de belangen van eisers. Derhalve heeft verweerder aan eisers een vrijheidsontnemende en niet een lichtere, vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op het feit dat de plaatsingsbeschikkingen voor het Grenshospitium aan de Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA) zijn uitgereikt, niet kan worden gesteld dat eisers in hun belangen zijn geschaad. Bovendien is eisers eerder, bij de uitreiking van de beschikkingen op hun asielverzoek, reeds medegedeeld dat zij naar het Grenshospitium zouden worden overgebracht.
Indien de rechtbank al zou overgaan tot opheffing van de maatregel ten aanzien van B, A en hun minderjarige kind, stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat de maatregel ook op te heffen ten aanzien van D.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat eisers op 18 maart 2002 Nederland met een valse verblijfsvergunning trachtten in te reizen. Eisers is daarop de toegang tot Nederland geweigerd op grond van
artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 en aan eisers is de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder eisers ten onrechte heeft onderworpen aan deze maatregel.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het belang van de grensbewaking zodanig zwaar dient te wegen dat de maatregel ook toegepast kan worden in het geval van vreemdelingen met jonge kinderen aan wie op rechtmatige wijze toegang tot Nederland is geweigerd.
De enkele omstandigheid dat de plaatsingsbeschikking voor het Grenshospitium niet aan eisers persoonlijk is uitgereikt, maakt op zich de voortzetting van de maatregel niet onrechtmatig. De plaatsingsbeschikking is uitgereikt aan de SRA en eisers was eerder reeds medegedeeld dat zij naar het Grenshospitium zouden worden overgeplaatst.
De rechtbank is echter in het onderhavige geval van oordeel dat verweerder bij de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, door eisers te plaatsen in het Grenshospitium, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van het jonge kind. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de door eisers ter zitting aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 29 juni 2001 (JV 2001/241) en van 4 oktober 2001 (JV 2002/83) blijkt het volgende met betrekking tot het Grenshospitium te Amsterdam:
· Door de inrichting van het gebouw heeft het onmiskenbaar de uitstraling van een penitentiaire inrichting;
· De bewegingsvrijheid van de vreemdeling binnen het eigen paviljoen wordt beperkt in die zin dat vreemdelingen de lunch en het diner achter gesloten deuren dienen te nuttigen;
· Vreemdelingen kunnen zich gedurende periode van het luchten niet vrijelijk bewegen tussen de afdeling en de luchtplaats;
· Het kan voorkomen dat kinderen de hele dag niet kunnen luchten.
Tevens wordt in voornoemde uitspraken overwogen dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat de vrijheidsontneming van vreemdelingen een wezenlijk verschillend karakter dient te hebben dan de vormen van vrijheidsontneming die ten uitvoer worden gelegd in een penitentiaire inrichting.
Gesteld noch gebleken is dat het Grenshospitium inmiddels zodanig is aangepast dat het beter geschikt is gemaakt voor het verblijf van jonge kinderen aldaar.
De rechtbank zal de wijziging tenuitvoerlegging bevelen ten aanzien van alle eisers. Tegenover het gestelde grote belang van eisers niet gescheiden te worden, onder meer gelegen in de samenhang van hun asielprocedures en de onderlinge verzorging, is niet gebleken van een groter belang van verweerder dat een dergelijke scheiding van eisers zou rechtvaardigen.
Gelet op deze overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen en gelet op de artikelen 3 en 37 van het IVRK niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot tenuitvoerlegging van de maatregel door plaatsing van dit gezin in het Grenshospitium Amsterdam in zijn huidige vorm. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat verweerders belang bij grensbewaking door een wijziging in de tenuitvoerlegging van de maatregel in ernstige mate wordt gecompromitteerd, nu de toegangsweigering ingevolge verweerders beleid in stand blijft en toezicht mogelijk blijft. Aangezien de oplegging van de maatregel van artikel 6 van de Vw 2000 op zichzelf als zodanig niet onrechtmatig is, zal verweerder een termijn worden gegund van drie dagen na verzending van deze uitspraak om te komen tot wijziging in de wijze van tenuitvoerlegging.
Gelet op het vorengaande zullen de beroepen, voor zover gericht tegen de oplegging van de maatregel van artikel 6 van de Vw 2000, ongegrond worden verklaard. De beroepen, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van deze maatregel door plaatsing in het Grenshospitium Amsterdam, zijn gegrond.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart de beroepen gegrond voor zover dit betreft de plaatsing van eisers in het Grenshospitium Amsterdam;
- verklaart de beroepen ongegrond voor het overige;
- beveelt de wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging in die zin dat verweerder binnen drie dagen na verzending van de uitspraak eisers elders plaatst dan in het Grenshospitium Amsterdam;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 3 april 2002, in tegenwoordigheid van mr. J. Quist, griffier.
Afschrift verzonden op: 4 april 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.