ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2694

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/23665 VRONTN, 02/23666 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn uit Jenin en de beoordeling van de terugkeer naar het land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 april 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak met betrekking tot de asielaanvraag van een staatloze Palestijn afkomstig uit Jenin. De verzoeker, die zonder documenten Nederland is binnengekomen, stelt dat hij wordt vervolgd door zowel de Palestijnse autoriteiten als leden van de Hamas-beweging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, de asielrelaas van de verzoeker niet op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld, met name niet in het licht van de actuele situatie in Israël en de bezette gebieden. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verzoeker bij terugkeer naar zijn land van herkomst niet te vrezen heeft voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding meer is voor het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn begroot op € 966,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Vreemdelingenkamer
Voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/23665 VRONTN (voorlopige voorziening), AWB 02/23666 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1975, staatloos van Palestijnse afkomst, zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoeker,
gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: G.I. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 28 maart 2002 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2002, waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 12 april 2002. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoeker stelt dat hij een staatloze Palestijn is en afkomstig is uit Jenin. Hij stelt dat hij wordt vervolgd omdat hij door de Palestijnse autoriteiten wordt beschuldigd van collaboratie met de Israëlische autoriteiten. Voorts stelt verzoeker dat hij te vrezen heeft voor vervolging door leden van de Hamas beweging omdat hij heeft geweigerd om deel te nemen aan een zelfmoordactie.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Gebleken is dat verzoeker geen documenten ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd. Weliswaar heeft verzoeker hier geen verschoonbare reden voor gegeven, maar verweerder heeft ter zitting niet zijn twijfels geuit over verzoekers Palestijnse afkomst. Voorts wordt niet betwist dat verzoeker afkomstig is uit Jenin. Het feit dat verzoeker in het bezit is geweest van een Palestijnse identiteitskaart, welke hij in zijn land van herkomst heeft achtergelaten, laat onverlet dat beoordeeld moet worden of verzoeker bij terugkeer naar zijn land van herkomst heeft te vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder verzoekers asielrelaas noch zijn terugkeer naar het land van herkomst beoordeeld in het licht van de huidige ontwikkelingen in Israël en met name de door Israël bezette gebieden. De rechtbank is van oordeel dat de situatie in het land van herkomst, zoals die nu lijkt te zijn, van belang is voor de beoordeling van verzoekers asielrelaas.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden gezegd dat verweerder op zorgvuldige wijze binnen 48 proces-uren heeft kunnen beslissen dat verzoekers relaas zonder nader onderzoek in het AC had kunnen worden afgedaan. De rechtbank neemt hierbij mede het volgende in aanmerking. Gebleken is dat een andere Palestijnse man (B), die op dezelfde dag en evenals verzoeker ongedocumenteerd Nederland is ingereisd waardoor zijn verklaringen ongeloofwaardig werden geacht, na de zienswijze van diens gemachtigde is doorgestuurd naar het Opvangcentrum (OC). Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker bij terugkeer naar het land van herkomst niet te vrezen heeft voor een behandeling die wordt verboden door artikel 3 van het EVRM.
7. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen. Omdat nader onderzoek niet verder zal bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal op de voet van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
8. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
IV. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/23666 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 25 maart 2002;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/23665 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966 ,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2002 door mr. C.H. Rombouts, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van de Pol, griffier.
Afschrift verzonden op:16 april 2002
Conc.: PP
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.