ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2024

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/5257, 02/5912
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de Lounge op Schiphol en rechtsbescherming van vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 februari 2002 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, een Gambiaanse vreemdeling, was op 15 januari 2002 de toegang tot Nederland geweigerd en werd in de Lounge op Schiphol geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de Lounge geen afgesloten ruimte is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, en dat eiser de mogelijkheid had om zijn verblijf daar te beëindigen door terug te reizen naar Gambia. De rechtbank stelde vast dat de ongewenste situatie van langdurig verblijf in de Lounge het gevolg was van de eigen keuze van eiser om van de vertrekmogelijkheid geen gebruik te maken.

De rechtbank overwoog verder dat, hoewel er geen regime geldt in de Lounge, verweerder wel een zorgverplichting heeft. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsbeperking rechtmatig was en dat artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing was, waardoor verweerder geen kennisgeving aan de rechtbank hoefde te zenden. Ook was er geen verplichting voor de rechtbank om eiser binnen tien dagen in persoon te horen. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende rechtsbescherming had gekregen door de uitreiking van de folder 'Rechtsmiddelen' in begrijpelijke taal.

De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, voorzieningenrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
voorlopige voorziening
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71, 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02 / 5257 BEPTDN (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 5912 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1973, van (gestelde) Gambiaanse nationaliteit, verblijvende in de Lounge te Schiphol, verzoeker en eiser (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W.W. Raspe, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 15 januari 2002 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 toegepast.
Op 18 januari 2002 heeft eiser tegen de beschikking houdende weigering verdere toegang administratief beroep ingesteld. Op dezelfde datum heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder alsnog toegang / doorgang dient te verlenen.
Bij beroepschrift van 22 januari 2002 heeft de gemachtigde van eiser tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
De voorlopige voorziening en het beroep zijn behandeld ter openbare zitting van 29 januari 2002. Eiser is ter zitting niet in persoon verschenen, maar wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Bij beslissing van 5 februari 2002 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat zij van oordeel was dat dit niet volledig is geweest. Nadat verweerder per brief van 6 februari 2002 de rechtbank nadere inlichtingen heeft verstrekt en de gemachtigde van eiser op 11 februari 2002 op verweerders brief heeft gereageerd, is, na van partijen toestemming te hebben verkregen de zaak zonder nadere zitting af te doen, het onderzoek op 12 februari 2002 gesloten.
II. OVERWEGINGEN
In de voorlopige voorziening
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De toegangsweigering ex artikel 3 van de Vw 2000 is onrechtmatig, aangezien het Gambiaanse paspoort van eiser niet vals of vervalst is. Verweerder had eiser bovendien de doorgang tot Duitsland, als Schengen-lidstaat, niet mogen weigeren, nu eiser rechtmatig verblijf in Duitsland heeft en aldaar ook woonachtig is. Uit eisers andere documenten die door verweerder zijn ingenomen en waarvan de geldigheid door verweerder niet betwist is, zoals een Duits rijbewijs, Duitse verzekeringskaart en bankpas, blijkt namelijk dat eiser rechtmatig verblijf in Duitsland heeft.
Verweerder heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de toegang terecht geweigerd is, aangezien eiser in het bezit was van een vals paspoort. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar). Eiser heeft verder niet met objectieve documenten aangetoond dat hij rechtmatig verblijf in Duitsland heeft.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzochte voorlopige voorziening strekt ertoe dat eiser niet zal worden verwijderd alvorens in administratief beroep is beslist op de toegangsweigering. De voorzieningenrechter zal dan ook nagaan of de toegangsweigering aan eiser hem voorshands rechtmatig voorkomt.
Uit een proces-verbaal opgemaakt op 15 januari 2002 door de Kmar, afdeling Falsificaten, te Schiphol, blijkt dat het bij eiser aangetroffen Gambiaanse paspoort dat door hem bij de toegangscontrole overhandigd is, op diverse punten vals, dan wel vervalst is. Aan het tweede bij eiser aangetroffen Gambiaanse paspoort werden geen kenmerken van valsheid of vervalsing aangetroffen, maar dit is afgegeven op basis van het valse, dan wel vervalste paspoort. Om deze reden was verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in beginsel bevoegd om eiser op grond van redenen van openbare orde de toegang tot Nederland te weigeren. Daarbij is uitgangspunt dat in beginsel van de juistheid van de in een ambtsedig of op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal vervatte conclusies dient te worden uitgegaan. De voorzieningenrechter volgt daarbij niet het standpunt zoals neergelegd in de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 26 oktober 2001 (AWB 01 / 50466), inhoudende dat in geval de vreemdeling een dergelijke conclusie gemotiveerd betwist verweerder de resultaten van het falsificatieonderzoek dient te verifiëren. Nog afgezien van de vraag of in het onderhavige geval van een gemotiveerde betwisting sprake is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het betreffende proces-verbaal zodanig concreet en specifiek is, dat verweerder daar in redelijkheid op heeft mogen afgaan.
De stelling van eiser dat hem op grond van artikel 5, derde lid, van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen doorreis naar Duitsland dient te worden verleend omdat hij in het bezit is van een voor dat land geldige verblijfsvergunning, faalt. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan deze bepaling uitsluitend toepassing dient te worden gegeven indien de houder van de verblijfsvergunning in het bezit is van een geldig paspoort. Zoals hiervoor is overwogen voldoet eiser niet aan deze voorwaarde. Bovendien heeft eiser nog niet aangetoond inderdaad in het bezit te zijn van een geldige verblijfsvergunning voor Duitsland. Eiser moet echter wel in de gelegenheid gesteld worden om aan te kunnen tonen dat hem door de Duitse autoriteiten toegang tot Duitsland zal worden verschaft. In verband hiermee dient eiser de gelegenheid te worden geboden na te gaan of hij relevante documenten kan vergaren. Van verweerder mag worden verwacht dat hij hieraan zijn medewerking verleent voor zover zulks met inachtneming van de toelatingsweigering en de opgelegde maatregel
ex artikel 6 van de Vw 2000 mogelijk en verantwoord is. Niet gebleken is dat eiser hiertoe niet in de gelegenheid gesteld is.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verzochte voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
In het beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw 2000
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Aan eiser is de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 opgelegd, waarbij hem als ruimte of plaats de Lounge op Schiphol is aangewezen. De oplegging en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel zijn onrechtmatig en deze dient opgeheven te worden. Het is eiser onduidelijk welke criteria er door verweerder gehanteerd worden bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser geniet minder rechtsbescherming dan personen aan wie de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 is opgelegd, nu er bij vrijheidsbeperking op grond van artikel 94 van de Vw 2000 door verweerder geen kennisgeving verstuurd hoeft te worden en eiser ook niet door de rechtbank gehoord hoeft te worden. Bovendien missen personen aan wie de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd allerlei voorzieningen, zoals een slaapverblijf en voedsel. Nu het verblijf van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dermate lang duurt, ziet eiser geen onderscheid met de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Volgens hoofdstuk A5 / 2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) kan de vreemdeling bij de vrijheidsbeperkende maatregel in afwachting van zijn vertrek opgedragen worden zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden. De vreemdeling mag deze ruimte of plaats niet verlaten, maar kan dit feitelijk wel. Wanneer de ruimte of plaats beveiligd wordt tegen ongeoorloofd vertrek van de vreemdeling wordt er gesproken van vrijheidsontneming.
Op 15 januari 2002 is aan eiser de Lounge te Schiphol aangewezen als ruimte of plaats ex artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. Deze ruimte kan alleen verlaten worden via de grensdoorlaatpost (hetgeen niet wordt toegestaan), dan wel door aan boord te gaan van een vliegtuig. Toch is de rechtbank met deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van oordeel dat geen sprake is van een afgesloten ruimte in de zin van artikel 6, tweede lid van de Vw 2000 (7 februari 1997, Awb 96/100086 VRET). Uit het schrijven van verweerder van 6 februari 2002 blijkt voorts het volgende. De in artikel 46 van de
Vw 2000 genoemde ambtenaren belast met de grensbewaking zijn bevoegd tot het opleggen van de verplichting aan een geweigerde vreemdeling om zich op te houden in een bepaalde ruimte of plaats en zij bepalen of aan een vreemdeling de vrijheidsbeperkende dan wel de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd. Bij deze afweging zullen volgens verweerder aspecten als de reden van weigering, de aard van het gepleegde delict of het doen van een asielaanvraag een rol kunnen spelen.
Alhoewel het Reglement Regime Grenslogies niet van toepassing is op de Lounge en er voor vrijheidsbeperkende maatregelen in het geheel geen regime geldt, is de rechtbank van oordeel dat aanwijzing van deze ruimte in dit geval niet onrechtmatig was. Met deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (24 maart 1998, Awb 98 / 1640) is de rechtbank van oordeel dat aan eiser kan worden
toegegeven dat de Lounge zich in beginsel niet leent voor verblijf gedurende langere tijd. Nu echter voor eiser de mogelijkheid open staat op eigen initiatief zijn verblijf in de Lounge te beëindigen en met gebruikmaking van de mogelijkheid om op de „claim“ terug te reizen naar Gambia, welke mogelijkheid verweerder met de oplegging van de vrijheidsbeperkende in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel heeft willen bieden, moet worden geoordeeld dat de ongewenste situatie van langdurig verblijf in de Lounge een gevolg is van de eigen keuze van eiser om van de vertrekmogelijkheid geen gebruik te maken. De gevolgen van deze keuze komen niet voor rekening van verweerder. Dat neemt niet weg dat verweerder ten aanzien van vreemdelingen die aan vrijheidsbeperking zijn onderworpen een zekere zorgverplichting heeft. Bezien in samenhang met de steeds openstaande optie voor eiser het verblijf in de Lounge te beëindigen is aanwijzing van de Lounge, gelet op de uit de nadere toelichting van verweerder blijkende mate van bewegingsvrijheid die aldaar kan worden genoten en de daar beschikbare voorzieningen op het gebied van voedsel, hygiëne en nachtrust, niet onrechtmatig.
Nu aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd, is artikel 94 van de Vw 2000 niet van toepassing zodat verweerder de rechtbank geen kennisgeving hoefde toe te zenden. Bovendien rustte er op de rechtbank niet de verplichting om binnen tien dagen de vreemdeling in persoon te horen. Aangezien aan eiser de folder „Rechtsmiddelen“ is overhandigd, waarin hem de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de rechtbank wordt uitgelegd, kan niet gezegd worden dat de vreemdeling hierdoor in zijn belangen geschaad is en minder rechtsbescherming heeft genoten, dan wanneer hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd zou zijn.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, voorzieningenrechter c.q. voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2002, in tegenwoordigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier.
Afschrift verzonden op: 19 februari 2002
Conc.: DT
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak staat geen hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State