ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0198

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3234
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard in asielprocedure wegens overschrijding beroepstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 februari 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit bezittende man, had op 8 februari 2000 een asielaanvraag ingediend, die op 28 mei 2001 buiten behandeling was gesteld omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. Na het indienen van een nieuwe aanvraag, heeft eiser aangevoerd dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die zijn aanvraag rechtvaardigden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de beschikking die in het kader van de AC-procedure was genomen, één week bedroeg. Eiser had zijn beroep niet tijdig ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank overwoog dat de strekking van artikel 69, tweede lid, Vw 2000 duidelijk was en dat de termijn niet meer bij voorbaat vaststond als het criterium van 48 procesuren gehanteerd zou worden. De rechtbank concludeerde dat het beroep buiten de termijn was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de late indiening. De aanwezigheid van een tolk en de eerdere ervaring van eiser met de procedure waren voldoende om aan te nemen dat hij op de hoogte was van de termijn. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen kostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/3234 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. G. Kor, advocaat te Leiden,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. L.C. Bannink, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1981 en dat hij de Somalische nationaliteit bezit. Op 19 december 2001 heeft hij een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 21 december 2001, met toepassing van artikel 3.117 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000), in een aanmeldcentrum afwijzend op de aanvraag beslist.
2. Bij schrijven van 2 januari 2002 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van de voorlopige voorziening.
3. Het beroep en het verzoek zijn gelijktijdig behandeld op 24 januari 2002. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was als tolk ter zitting aanwezig mw. S. Mohammed.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Nu dit besluit in een aanmeldcentrum is genomen is tevens van belang of verweerder uit het oogpunt van zorgvuldig onderzoek de aanvraag binnen 48 proces-uren heeft kunnen afwijzen.
2. Eiser heeft voorafgaand aan deze procedure op 8 februari 2000 een asielaanvraag ingediend, die op 28 mei 2001 buiten behandeling is gesteld met als reden dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen ingesteld. Na het indienen van de onderhavige aanvraag heeft eiser in het gehoor inzake nieuwe feiten of omstandigheden aangegeven dat er geen sprake is van dergelijke feiten of omstandigheden. Hij heeft het AZC tijdens zijn eerste procedure verlaten omdat hij aan astma lijdt en last had van sigarettenrook.
Eiser behoort tot de stam der Ashraf. Eiser heeft aangevoerd zijn land te hebben verlaten omdat het daar onveilig was en omdat hij moeilijk in zijn levensonderhoud kon voorzien. Eiser is beroofd en mishandeld. Eisers vader en oom zijn vermoord tijdens gevechten. Eiser heeft geen overige naaste familieleden meer.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep is ter zitting het volgende aangevoerd. Eiser heeft buiten medeweten van zijn gemachtigde de herhaalde aanvraag ingediend. Eerst op 2 januari 2002 heeft eiser zich met de afwijzende beschikking bij zijn gemachtigde gemeld. Namens eiser is aangevoerd dat de 48 proces-uren zijn overschreden, zodat artikel 69, tweede lid, Vw2000 niet van toepassing is. Op grond van artikel 69, eerste lid, Vw2000 bedraagt de beroepstermijn vier weken, en het onderhavige beroep is binnen die termijn ingediend.
3. Verweerder refereert zich voor wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep aan het oordeel van de rechtbank. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen 48 proces-uren kon worden afgewezen.
4. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep wordt het volgende overwogen. Hoewel de tekst van artikel 69, tweede lid, Vw2000 wellicht aanleiding geeft voor een ander lezing, is de strekking van het artikel dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een beschikking die in het kader van de procedure in het aanmeldcentrum (AC-procedure) is genomen, één week bedraagt. Indien voor de bepaling van de lengte van de beroepstermijn het criterium wordt gehanteerd dat de beschikking ook binnen 48 proces-uren moet zijn bekendgemaakt, wordt miskend dat de beoordeling daarvan, en van een mogelijke rechtvaardiging van eventuele overschrijding van dat aantal uren, een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift vergt. Die beoordeling kan echter eerst plaatsvinden nadat is vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is. Bovendien zou hantering van dit criterium tot rechtsonzekerheid leiden, aangezien de lengte van de beroepstermijn dan niet meer bij voorbaat vaststaat. Uit het vorenstaande volgt dat, nu de thans bestreden beschikking is genomen in het kader van de AC-procedure, reeds daarom de beroepstermijn één week bedroeg. Vast staat dat het beroep buiten die termijn is ingediend. Niet gebleken is voorts van verschoonbaarheid van het te laat indienen van het beroep. Eiser, die ook in de voorafgaande procedure door zijn gemachtigde was bijgestaan, heeft ervoor gekozen de herhaalde aanvraag buiten medeweten van die gemachtigde in te dienen. Dat eiser tijdens de procedure en bij uitreiking van de beschikking niet is bijgestaan door een rechtshulpverlener is weliswaar onwenselijk, doch stond eiser er niet aan in de weg de hulp van zijn gemachtigde in het aanmeldcentrum, bij de uitreiking dan wel op een later tijdstip vóór het verstrijken van de beroepstermijn in te roepen.
Dat bij de uitreiking van de beschikking een tolk aanwezig was, en dat eiser reeds eerder dezelfde procedure had doorlopen, leidt ertoe dat moet worden aangenomen dat eiser ermee bekend was dat de beroepstermijn één week bedroeg.
5. De rechtbank is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Gelet hierop behoeft de stelling dat overschrijding van het aantal procesuren heeft plaatsgevonden, geen bespreking.
6. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Aldus gedaan door mr. E. Dijt en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2002, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Ooijen, griffier.
afschrift verzonden op: 6 februari 2002