Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/21057 en AWB 01/21090 VRWET
Inzake : A, eiser en B, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. F.H. Bruggink, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.W. Scheltema, advocaat te Den Haag.
1. Eisers hebben gesteld dat zij zijn geboren op respectievelijk [...] en [...] 1962 en de Pakistaanse nationaliteit bezitten. Zij verblijven sedert 24 mei 1996 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Op 25 mei 1996 hebben zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop is door verweerder afwijzend beslist. Eisers hebben tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 mei 1999 is het hiertegen door eisers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Op 5 september 2000 hebben eisers wederom een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluiten van 20 april 2001 heeft verweerder de aanvragen ingewilligd en eisers in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, respectievelijk onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 met ingang van 5 september 2000, geldig tot 5 september 2003.
3. Bij schrijven van 18 mei 2001 hebben eisers tegen deze besluiten een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans ongegrondverklaring van het beroep.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 december 2001. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw 2000), Stb. 2000, 495.
Ingevolge artikel 83 Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2. De rechtbank zal allereerst treden in de beoordeling van de stelling van verweerder dat eisers geen belang hebben bij een uitspraak op het ingestelde beroep en deswege in dat beroep niet kunnen worden ontvangen.
Bij het aangevallen besluit is eisers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, ingaande 5 september 2000 en geldig tot 5 september 2003.
Partijen strijden in de eerste plaats over de vraag of verweerder in plaats daarvan tot verlening van een asielvergunning voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 Vw 2000 had behoren over te gaan.
Verweerder voert in dit verband aan dat eisers, gelet op het toepasselijk recht, geen aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zoals door hen met het instellen van beroep wordt beoogd. Eisers hebben gemotiveerd betoogd dat zij wel aanspraak hebben op zodanige vergunning.
De rechtbank is van oordeel dat, nu eisers stellen dat hen ten onrechte een in de Vw 2000 geregelde verblijfstitel is onthouden, niet valt in te zien waarom zij geen belang hebben bij de beoordeling of verweerder in het bestreden besluit hun aanspraken op een verblijfstitel op een juiste wijze heeft gehonoreerd. Voor de bepleite niet-ontvankelijkverklaring is derhalve geen plaats.
3. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat zij aanspraak hebben op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aangevoerd dat de wettelijke termijn van zes maanden om op hun aanvraag te beslissen vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001 reeds was verstreken. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat de vergunningen met terugwerkende kracht tot 5 september 2000 zijn verleend, moeten deze vergunningen geacht worden met ingang van 1 april 2001 op grond van artikel 115, vierde lid, Vw 2000 te zijn geconverteerd in vergunningen voor onbepaalde tijd. Het stond verweerder derhalve niet meer vrij een vergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Eisers hebben in dit verband opgemerkt dat het rechtens voor onmogelijk moet worden gehouden dat een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000 wordt verleend met ingang van een tijdstip vóór 1 april 2001, zoals in de bestreden besluiten wel is bepaald. Dit vormt een aanwijzing te meer dat in een geval als dit, waarin een aanvraag ingediend vóór 1 april 2001 met terugwerkende kracht wordt ingewilligd, de conversiebepaling van artikel 115 Vw 2000 ten volle van toepassing is. Eerst bij aanvragen ingediend na 1 april 2001 werkt deze bepaling niet meer. Ter zitting hebben eisers in dit verband een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 16 mei 2001 (JV 2001, 184) en de uitspraak van de interlokale meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 augustus 2001 (JV 2001, 269).
4. Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat eisers geen recht hebben op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Na 1 april 2001 kan een vreemdeling die reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000, geen andere titel krijgen dan hij al heeft.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
In aanmerking genomen dat bij het van kracht worden van de Vw 2000 op de aanvragen van eisers om toelating nog niet was beslist, wordt die aanvraag geregeerd door het bepaalde in artikel 117 van die wet. Dit voorschrift luidt aldus:
1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag:
a. tot verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf,
b. tot verlening van een vergunning tot vestiging, of
c. tot toelating als vluchteling, wordt aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet.
2. Op de behandeling van aanvragen als bedoeld in het eerste lid blijft het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.
De Memorie van Toelichting vermeldt bij artikel 112 (thans artikel 117) het volgende:
Het eerste lid bewerkstelligt, dat na de inwerkingtreding van de nieuwe wet alleen nog maar verblijfsvergunningen nieuwe stijl worden verleend. Aldus wordt zo snel mogelijk overgeschakeld op het systeem van de nieuwe wet. Welke verblijfsvergunning moet worden verleend, moet aan de hand van de nieuwe wet worden beoordeeld. Dit betekent bijvoorbeeld, dat op aanvragen tot toelating als vluchteling in eerste instantie slechts een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26, kan worden verleend. De achteruitgang in vergelijking met de huidige A-status is echter grotendeels schijn. Een toets of de situatie in het land van herkomst zich nog steeds tegen terugzending verzet is ook onder de huidige wet al mogelijk, omdat zelfs de zogenaamde „A-status“ intrekbaar was bij een belangrijke wijziging van de omstandigheden in het land van herkomst.
Het tweede lid bewerkstelligt dat op een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet ingediende aanvraag de „oude“ procedurele bepalingen, alsmede de „oude“ bepalingen inzake verschuldigde leges van toepassing blijven; dit voorkomt dat in lopende aanvraagprocedures stappen moeten worden overgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 117, gelet op de zojuist weergegeven toelichting, moeilijk anders kan worden verstaan dan dat de in dat artikel voorgeschreven gelijkstelling van een vóór 1 april 2001 ingediende (op dat moment nog onbesliste) aanvraag om toelating aan een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning „nieuwe stijl“, automatisch meebrengt dat die aanvraag onderworpen is aan het (volgtijdelijk) systeem van vergunningverlening in de Vw 2000. In de systematiek van die wet dient een asielaanvraag derhalve te worden opgevat en behandeld als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Eerst indien de toekenning van een zodanige vergunning, gelet op de daarbij gehanteerde ingangsdatum, mee zou brengen dat inmiddels drie jaar rechtmatig verblijf zijn aan te wijzen, zou naar het oordeel van de rechtbank - mede gelet op een opmerking van die strekking in de toelichting bij artikel 118 (voorheen artikel 113) - verweerder dienen te beoordelen of met (overeenkomstige) toepassing van artikel 34 Vw 2000 tot verlening van een vergunning voor onbepaalde tijd dient te worden overgegaan.
Gelet op de door verweerder in het geval van eisers gehanteerde (tevens de vroegst mogelijke) toekenningsdatum, doet laatstbedoelde situatie zich niet voor.
6. De rechtbank heeft uit de wordingsgeschiedenis van (het overgangsrecht van) de Vw 2000 niet kunnen opmaken dat uitdrukkelijk is onderkend dat de ingangsdatum van een verblijfsvergunning nieuwe stijl (zelfs geruime tijd) vóór de datum van inwerkingtreding van die wet kan liggen. Het standpunt van eisers dat dit rechtens onmogelijk is, deelt de rechtbank echter niet. In de gelijkstelling in artikel 117 Vw 2000 van op 1 april 2001 nog in behandeling zijnde aanvragen, ingediend onder de gelding van de Vw, met aanvragen in de zin van de nieuwe wet, ligt de mogelijkheid van terugwerkende kracht tot datum aanvraag immers reeds besloten. In dit verband is van belang dat artikel 44, tweede lid, Vw 2000, de mogelijkheid biedt dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. De tekst van die bepaling noch de wetsgeschiedenis bieden aanknopingspunten voor de veronderstelling dat deze datum niet vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 zou kunnen liggen.
Dat de onderhavige aanvragen, indien daarop nog vóór 1 april 2001 was beslist, eisers ingevolge artikel 115, vierde lid, Vw 2000 in het bezit zouden hebben gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat het geldende overgangsrecht niet voorziet in de mogelijkheid om aan deze omstandigheid enige betekenis toe te kennen. Uit de tekst en wordingsgeschiedenis van artikel 115 Vw 2000 blijkt immers dat de in dat artikel neergelegde conversiebepalingen uitsluitend betrekking hebben op verblijfstitels die op 1 april 2001 geldig en derhalve toen reeds verleend waren.
Voorzover eisers met hun stelling, dat ten onrechte niet is vastgesteld dat eiser in Pakistan gegronde vrees voor vervolging heeft, willen betogen dat indien aan eiser vóór 1 april 2001 een vluchtelingenstatus was toegekend, die status ingevolge artikel 115, zevende lid, Vw 2000 zou zijn omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, faalt dit betoog, nu ook dit onderdeel van artikel 115 slechts ziet op verblijfstitels die op 1 april 2001 reeds verleend waren.
7. Met betrekking tot de door eisers aangehaalde uitspraken van deze rechtbank van 16 mei 2001 en 24 augustus 2001, overweegt de rechtbank dat die uitspraken gevallen betreffen waarin op de aanvraag reeds vóór 1 april 2001 is beslist, zodat daar - anders dan in het onderhavige geval - artikel 117 niet van toepassing is. Het beroep op die uitspraken treft reeds daarom geen doel.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers geen aanspraak hebben op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
9. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
10. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank ‘s-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Aldus gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, mr. H. Ollermann en mr. E. Dijt en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2002, in tegenwoordigheid van mr. W.Th.C. Venekamp-Vriends, griffier.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.