ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/52731 VRONTN
UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vw toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1958, van Franse nationaliteit, eiser,
verblijvende in Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel,
gemachtigde: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Lijffijt, werkzaam bij
de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Verweerder heeft op 12 oktober 2001 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
1.2 Verweerder heeft op 15 oktober 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 oktober 2001. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat hij gemeenschapsonderdaan is en uitsluitend kan worden uitgezet indien hij een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij zijn paspoort voor zijn vertrek naar Nederland in Bretagne is kwijtgeraakt. Hij dient ingevolge de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) hoofdstuk B10/2.4 een redelijke termijn van twee weken te krijgen om een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort over te leggen. In dit verband heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Assen, van 21 juni 2001, geregistreerd onder nummer 01/23856 VRWET, gepubliceerd in MR 2001/50.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en voert daartoe aan dat eiser op goede gronden in bewaring is gesteld. Eiser is zijn paspoort reeds voor zijn vertrek naar Nederland kwijtgeraakt en verschilt in die zin van de betrokkene in de casus waarnaar door hem wordt verwezen.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.6 In artikel 59, eerste lid, onder a, Vw is het volgende bepaald:
"Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft."
2.7 Er zijn voldoende gronden aanwezig die de inbewaringstelling rechtvaardigen. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Dit in combinatie met het feit dat hij niet beschikt over een geldig identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van eiser vorderde.
2.8 Het geschil spitst zich voorts met name toe op de vraag of eiser al dan niet rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ingevolge artikel 8, onder e, Vw rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan. In artikel 8, onder e, Vw is bepaald dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in Nederland als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.9 In artikel 1 onder e, Vw staat de definitie van een gemeenschapsonderdaan. Gemeenschapsonderdanen zijn onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2.10 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat hij gemeenschapsonderdaan is omdat hij niet in het bezit is van identiteitspapieren die zijn gestelde identiteit en nationaliteit staven. Ten gevolge daarvan kan niet worden vastgesteld of hij daadwerkelijk uit Frankrijk afkomstig is en onderdaan is van dat land.
2.11 Voorts is van belang dat -indien moet worden aangenomen dat eiser een onderdaan is van Frankrijk- evenmin is aangetoond dat eiser op grond van het verdrag een recht heeft om Nederland binnen te komen en er te verblijven.
Richtlijn 90/364/EEG van 13 juli 1990 bevat bepalingen omtrent het verblijfsrecht van onderdanen van de Lid-Staten, die dit recht niet bezitten op grond van andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht. Deze richtlijn is, naar het oordeel van de rechtbank, van toepassing op de situatie van eiser die naar Nederland is gekomen om hasj te roken.
2.12 Ingevolge artikel 2, tweede lid, van deze richtlijn is artikel 3 van Richtlijn 68/360/EEG van 19 oktober 1968 mutatis mutandis van toepassing op personen die onder deze richtlijn vallen. In artikel 3 van die richtlijn is onder het eerste lid bepaald dat de Lid-Staten de in artikel 1 bedoelde personen op vertoon van een geldige identiteitskaart of paspoort zonder meer op hun grondgebied toelaten.
2.13 Het voorgaande heeft tot gevolg dat eiser, die niet in het bezit is van een geldige identiteitskaart noch een geldig paspoort, geen rechten kan ontlenen aan het EU-verdrag. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat eiser geen gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 1, onder e, Vw en dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onder e, Vw. Reeds om deze reden gaat de vergelijking met de door eiser aangehaalde uitspraak van de nevenzittingsplaats Assen niet op.
2.14 Ten aanzien van eisers stelling dat hij in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om alsnog een geldig paspoort te overleggen overweegt de rechtbank als volgt.
In Vc 2000 hoofdstuk B10/2.4 is bepaald dat een vreemdeling die stelt rechten te ontlenen aan het EU-verdrag, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort heeft overgelegd, alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om dit document over te leggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken. Het bepaalde in Vc 2000 hoofdstuk B10/2.4 heeft echter niet tot gevolg dat eiser gedurende die twee weken rechtmatig in Nederland zou verblijven. Voornoemd beleid heeft derhalve niet als consequentie dat iedere vreemdeling die stelt EU-onderdaan te zijn niet in bewaring zou kunnen worden gesteld.
2.15 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.16 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
2.17 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.E.C. Bakker, als griffier.
afschrift verzonden op: 31 oktober 2001
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.