ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/489 S1813 en AWB 00/490 S1813
Inzake : A, eiseres en B, eisers, gemachtigde, mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. C.R. Jansen, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eisers, geboren op respectievelijk [...] 1973 en [...] 1984, bezitten de Somalische nationaliteit. Op 3 april 1997 is namens hen een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij vader C (hierna: referent). Op deze aanvragen is door verweerder bij besluiten van 7 april 1997, aan gemachtigde van eisers verzonden op 22 januari 1998, afwijzend beslist. Eisers hebben op 22 januari 1998 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Op 8 september 1999 is referent gehoord door een ambtelijke commissie. Verweerder heeft bij besluit van 21 december 1999 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 4 januari 2000 hebben eisers tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 november 2000. Ter zitting zijn verschenen eisers bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
4. De rechtbank heeft besloten tot heropening van de onderzoeken. Een afschrift van deze beslissing, inhoudende het verzoek aan partijen te reageren op de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 19 januari 2001, reg.nr AWB 99/1526 VRWET, alsmede een afschrift van deze uitspraak, is op 7 maart 2001 aan partijen verzonden.
Bij schrijven van 12 april 2001 is namens eisers gereageerd, verweerder heeft gereageerd bij schrijven van 8 mei 2001. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen.
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet, Stb 1965, 40 is per deze datum ingetrokken. Het toepasselijke overgangsrecht brengt in hoofdlijnen met zich mee dat, nu het bestreden besluit op bezwaar bekend is gemaakt voor 1 april 2001, op de beoordeling daarvan het voor die datum geldende recht van toepassing is.
Ingevolge artikel 33d Vreemdelingenwet (Vw) worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopig verblijf, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven op grond van deze wet.
De verlening van een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. De gronden die verweerder voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf hanteert zijn gelijk aan die welke de Staatssecretaris van Justitie in acht neemt voor verlening van een vergunning tot verblijf (Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) onder hoofdstuk A4/5.1). De Staatssecretaris van Justitie voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
Het beleid met betrekking tot gezinshereniging is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 hoofdstuk B1/5. Ingevolge dit beleid kunnen - indien aan bepaalde vereisten is voldaan - bij een houder van een vergunning tot verblijf de uit huwelijk of relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin voor een vergunning tot verblijf in aanmerking komen. Daartoe wordt vereist dat:
a. de gezinsband met (een van) de ouders reeds in het buitenland heeft bestaan. Deze gezinsband wordt geacht te zijn verbroken indien - voor zover hier van belang - sprake is van duurzame opneming in een ander gezin terwijl de ouder(s) niet meer met het gezag belast is (zijn) of niet (meer) voorziet (voorzien) in de kosten van opvoeding en verzorging, b. degene bij wie toelating als gezinslid wordt beoogd, moet duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan c. degene bij wie toelating als gezinslid wordt beoogd, moet duurzaam beschikken over passende huisvesting; d. degene wiens toelating het betreft geen gevaar vormt voor de openbare orde en rust of nationale veiligheid.
Het beleid ten aanzien van verruimde gezinshereniging is neergelegd in de Vc 1994 hoofdstuk B1/7. Ingevolge dit beleid kunnen ook meerderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin voor een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien hun achterlating in het land van herkomst een onevenredige hardheid zou betekenen. Voorts dient tevens te zijn voldaan aan de bovenvermelde in hoofdstuk B1/5 van de Vreemdelingencirculaire weergegeven vereisten.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet voor afgifte van een mvv in aanmerking komen. Verweerder stelt zich -kort gezegd- op dit standpunt omdat eiseres meerderjarig is en niet is gebleken dat zij feitelijk tot het gezin van referent behoort, haar achterlating betekent geen onevenredige hardheid, zij is niet moreel en financieel afhankelijk van referent en referent voldoet niet aan het middelenvereiste.
Ten aanzien van eiser heeft verweerder gesteld dat hij niet feitelijk behoort tot het gezin en dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste.
3. Eisers stellen dat zij in aanmerking komen voor de gevraagde mvv omdat artikel 8 EVRM tot toelating noopt. Er is sprake van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen nu eisers behoren tot de Galgale-clan. In het geval dat er sprake is van objectieve belemmeringen kan het middelenvereiste geen doorslaggevende rol spelen.
Voorts hebben eisers in het kader van het gezinsherenigingsbeleid aangevoerd dat verweerder vrijstelling had dienen te verlenen van het middelenvereiste. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de referent bij wie verblijf wordt beoogd inmiddels is vrijgesteld van de verplichting om werk te vinden, als werkzoekende ingeschreven te staan en passend werk te aanvaarden.
Ter zitting is namens eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte geconcludeerd heeft dat de feitelijke gezinsband verbroken is. Nu de scheiding van eisers en referent veroorzaakt is door het oorlogsgeweld, mag niet worden geoordeeld dat de gezinsband verbroken is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beleid zoals neergelegd in B1/5 en B1/7 Vc 1994 en uitgevoerd door verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank niet als kennelijk onredelijk worden bestempeld.
Niet in geding is dat de referent niet voldoet aan het middelenvereiste.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat referent is vrijgesteld van de sollicitatie-plicht op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) door een ander bestuursorgaan niet leidt tot de conclusie dat er vrijstelling had moeten worden verleend van het middelenvereiste. Immers niet is gesteld noch gebleken dat genoemde vrijstelling van de sollicitatieplicht is gestoeld op de volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank conform het beleid gehandeld.
Nu de aanvraag van eisers om afgifte van een mvv met als doel (verruimde) gezinshereniging reeds om deze reden niet voor inwilliging in aanmerking komt kan bespreking van de overige grieven, ten aanzien van met name het al dan niet verbroken zijn van de feitelijke gezinsband, achterwege blijven.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn beleid had dienen af te wijken is de rechtbank niet kunnen blijken.
5. Ten aanzien van het beroep van eisers grief dat artikel 8 EVRM verweerder tot afgifte van een mvv noopt overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geding is dat er tussen eiser en referent sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Evenmin is in geding dat in het onderhavige geval een verzoek om eerste toelating betreft. Verweerder heeft echter gesteld dat er geen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Bij uitspraak van 26 september 2001 (AWB 00/487 VRWET en AWB 00/488 VRWET) heeft deze rechtbank de beroepen van eisers moeder en broer gericht tegen de intrekking van hun voorwaardelijke vergunning tot verblijf gegrond verklaard omdat onvoldoende duidelijkheid bestaat of leden van de Galgale clan bij terugkeer in Somalië bescherming zullen krijgen van de Darod-Majerteen. Eveneens is in deze uitspraken bepaald dat er wel degelijk sprake zou kunnen zijn van objectieve belemmeringen in de zin van artikel 8 EVRM. Dezelfde redenering geldt ook in onderhavige zaak.
Verweerders betoog dat, ook wanneer wordt uitgegaan van het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het buitenland te beleven, in casu aan de middeleneis zou mogen worden vastgehouden, is onvoldoende onderbouwd, aangezien in het bestreden besluit niet "alle omstandigheden die daarbij van belang zijn" kenbaar zijn verdisconteerd. Met name is niet aangegeven welk gewicht is toegekend aan de uitzichtloze situatie van referent voor wat betreft het in de toekomst gaan voldoen aan het middelenvereiste.
Bij een nieuw te nemen besluit zal verweerder, met in acht neming van het geen ten aanzien van het bestaan van objectieve belemmeringen, een nadere op de individuele zaak toegespitste belangenafweging moeten maken.
6. Ten aanzien van eiseres heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat er tussen referent en haar niet is gebleken van "more than normal emotional ties". De rechtbank stelt vast dat deze stelling van verweerder slechts zeer summier gemotiveerd is, zeker bezien tegen de achtergrond van de huidige ontwikkelingen in de jurisprudentie ten aanzien van de "more than normal emotional ties" zoals onder andere geoordeeld door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem in haar uitspraken van 14 augustus 2001 (AWB 00/908 S1813, AWB 00/909 S1813 en AWB 00/910 S1813). Verweerder zal een meer op de zaak toegespitste belangenafweging dienen te maken. Zo heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheden waaronder eiseres in Ethiopië verblijft en, ondanks de inspanningen van referent, de moeilijkheden van referent om contact te houden met eiseres.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van verweerder dat er geen objectieve belemmeringen bestaan het gezinsleven in Somalië uit te oefenen verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor in dit kader is overwogen met betrekking tot eiser. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet steunt op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 Awb en dat de beschikking op grond daarvan voor dat gedeelte moet worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710 (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1).
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart de beroepen gegrond, voor zover gericht tegen de weigering een mvv te verlenen ter uitoefening van het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM;
2. vernietigt de bestreden besluiten in zoverre;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op de bezwaarschriften neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
6. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eisers betaalde griffierecht ad f 225,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. J. Brand en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Goes, griffier.
afschrift verzonden op: 27 september 2001