Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 99/1115 VRWET H en 00/70426 OVERIO H
inzake: A, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. H. Jager, advocaat te Amsterdam.
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. A. de Leeuw, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1. Eiseres, geboren op [...] 1980, heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 10 februari 1998 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf, met als doel: verblijf bij haar oom, C, (hierna te noemen ‘referent’), studie en arbeid in loondienst. Bij besluit van 24 juli 1998, verzonden aan de gemachtigde van eiseres op dezelfde datum, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Eiseres heeft op 10 augustus 1998 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 10 november 1998 is eiseres gehoord door een Ambtelijke Commissie (AC). Verweerder heeft het bezwaarschrift op 6 januari 1999 ongegrond verklaard. Deze beschikking is op dezelfde datum aan de gemachtigde van eiseres verzonden.
1.2. Bij beroepschrift van 25 januari 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3. Op 30 november 1999 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van de Tijdelijke Regeling Witte Illegalen als bedoeld in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/23. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 13 juni 2000, verzonden aan de gemachtigde van eiseres op dezelfde datum, niet ingewilligd. Eiseres heeft op 12 juli 2000 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 13 oktober 2000 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Deze beschikking is op dezelfde datum aan de gemachtigde van eiseres verzonden.
1.4. Bij beroepschrift van 3 november 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.5. De openbare behandeling van beide geschillen heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig, mevrouw D en mevrouw E. Bovendien heeft de rechtbank een tweetal door eiseres meegebrachte personen als getuige gehoord: de heer F en de heer G.
2.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaringen van de bezwaarschriften van 10 augustus 1998 en 12 juli 2000 in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of de besluiten van verweerder de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
De bestreden beschikking en de standpunten van partijen
2.2. Verweerder stelt zich blijkens de bestreden besluiten op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf.
Met betrekking tot de aanvraag van eiseres van 30 november 1999 tot verlening van een vergunning tot verblijf op grond van TBV 1999/23, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet aan de vereisten voldoet zoals gesteld in voornoemde TBV hetgeen met zich brengt dat aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van dit beleid kan worden verleend. Eiseres heeft geen sofi-nummer en eiseres heeft bovendien niet aangetoond dat zij voor 1 augustus 1993 hier te lande heeft verbleven. De door eiseres overgelegde getuigenverklaringen zijn niet uit objectief verifieerbare bron zodat hieraan niet de waarde kan worden gehecht zoals eiseres dat zou hebben willen zien. Er is tot slot geen sprake van klemmende redenen van humanitaire aard.
Met betrekking tot de aanvraag van eiseres van 10 februari 1998 om verlening van een vergunning tot verblijf bij haar oom, voor studie, arbeid in loondienst en op grond van klemmende redenen, meent verweerder dat de door eiseres aangevoerde klemmende redenen niet zodanig ernstig zijn dat deze nopen tot afgifte van een vergunning tot verblijf. Niet is gebleken dat eiseres bij terugkeer naar Marokko in een schrijnende situatie zal geraken. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat eiseres zodanig in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd en dat zij de Marokkaanse samenleving zodanig is ontwend dat niet van haar kan worden verlangd dat zij terugkeert naar Marokko. Dat eiseres een opleiding volgt tot bejaardenverzorgster waarmee haar verblijf in de toekomst van wezenlijk Nederlands belang zou zijn, kan als onzekere gebeurtenis niet worden meegewogen. Dat in Marokko geen bejaardentehuizen zijn, doet aan vorenstaande niet af. Eiseres zal in Marokko haar voordeel kunnen doen met de in Nederland genoten opleiding. Voorts is het wellicht niet gemakkelijk voor eiseres om zich als gescheiden vrouw te handhaven in Marokko, doch niet gebleken is dat zij in een meer onmogelijke positie verkeert ten opzichte van andere gescheiden vrouwen.
2.3. Ten aanzien van de aanvraag van eiseres op grond van TBV 1999/23 stelt eiseres zich op het standpunt dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ook voor 1 augustus 1993 in Nederland heeft verbleven. Eiseres heeft ter onderbouwing een aantal getuigenverklaringen overgelegd. Dat eiseres geen sofi-nummer heeft, hoeft niet in de weg te staan aan inwilliging van de aanvraag van eiseres. Het bezitten van een sofi-nummer is louter een formeel criterium dat niets zegt over de lange verblijfsduur, medische factoren, gezinsomstandigheden en overige klemmende redenen. Bovendien was eiseres op 1 januari 1992 elf jaar oud en komt een dergelijk jong meisje niet in aanmerking voor een sofi-nummer. Verweerder dient gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid die hij ook in de gevallen van de hongerstakers in de Agneskerk heeft gebruikt. Verweerder kon de zeer bijzondere omstandigheden dat eiseres geruime tijd in Nederland verblijft en hier een opleiding volgt, niet zonder meer passeren zonder nader onderzoek te doen. Er is sprake van onvoldoende motivering.
Ten aanzien van de aanvraag van eiseres voor verblijf bij referent, studie en arbeid in loondienst stelt zij zich op het standpunt dat zij sinds 1989 in Nederland woont en de Marokkaanse samenleving is ontwend waardoor zij niet terugkan naar Marokko. Bovendien zijn haar vader en broer in Marokko psychisch ziek. De situatie in het gezin aldaar is onhoudbaar. Niet kan eiseres worden verweten dat zij, als negenjarige, naar Nederland is gehaald en zich niet onmiddellijk heeft gemeld. Haar oom, G, handelde naar beste weten door zijn in het gezin van haar vader in gevaar verkerende nichtje uit Marokko naar Nederland te halen. Eiseres heeft geen enkele band meer met Marokko. Zij heeft door haar schoolgang sinds 1993 een sterke band met Nederland opgebouwd en maakt zich thans nuttig in de bejaardenzorg. Eiseres is in 1996 door haar familie uitgehuwelijkt aan een Marokkaanse man. Omdat na het huwelijk bleek dat deze man geen geldige verblijfsvergunning had, is eiseres van hem gescheiden. Ook al staat eiseres volgens de scheidingsakte formeel onder de voogdij van haar vader; de werkelijke verantwoordelijkheid berust bij haar oom, C, bij wie eiseres thans verblijft. De vader van eiseres is geestelijk niet in staat voor eiseres te zorgen en loopt evenals de broer van eiseres het risico op te worden genomen in een inrichting.
2.4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen standpunt gehandhaafd.
2.5. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en de tot op dat moment geldende Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Gelet op de bekendmaking van de bestreden besluiten op 6 januari 1999 en 13 oktober 2000 blijft ingevolge artikel 119 Vw 2000 zowel op de behandeling van het beroep alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel aan te wenden de Vw van toepassing.
2.6. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan
een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
2.7. Aangezien de bestreden besluiten zijn bekendgemaakt voor 1 april 2001 toetst de rechtbank het besluit aan de bepalingen van de Vreemdelingenwet en verweerders in de Vreemdelingencirculaire (Vc) opgenomen beleid zoals deze luidden voor 1 april 2001.
2.8. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van artikel 11, vijfde lid, Vw, een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen –behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten- slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994(Vc).
2.9. Ingevolge TBV 1999/23 kunnen vreemdelingen die een beroep doen op de tijdelijke regeling witte illegalen aan de zogeheten commissie van burgemeesters een advies vragen over de mate van inburgering. Een verzoek om een dergelijk advies wordt alleen in behandeling genomen indien is voldaan aan de navolgende voorwaarden:
1. Het verzoek moet tussen 1 oktober 1999 en 1 december 1999 worden ingediend en ontvangen zijn bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst
2. De vreemdeling dient aan te tonen dat hij vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland;
3. De vreemdeling dient in ieder geval vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998 (rechtmatig) in het bezit te zijn geweest van een sofi-nummer;
4. De vreemdeling dient in het bezit te zijn van een geldig paspoort;
5. De vreemdeling mag gedurende de onder 2 genoemde periode niet Nederland zijn uitgezet;
6. De vreemdeling mag niet in het bezit zijn geweest dan wel gebruik hebben gemaakt van valse cq. Vervalste documenten;
7. De vreemdeling mag geen onjuiste gegevens hebben verstrekt;
8. Er mag geen sprake zijn van criminele antecedenten.
Beoordeling van de beroepen
Met betrekking tot de vergunning tot verblijf op grond van TBV 1999/23
2.10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van de Tijdelijke Regeling Witte Illegalen.
Niet in geschil is dat eiseres niet in het bezit is van een sofi-nummer. Eiseres voldoet daarmee niet aan voorwaarde 3 van het beleid zoals neergelegd in TBV 1999/23. De gemachtigde van eiseres heeft in dit verband ter zitting gesteld dat de omstandigheid dat eiseres geen sofi-nummer bezit er niet toe hoeft te leiden dat zij niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van voornoemde TBV. Immers de ratio van het stellen van de voorwaarde van het bezit van het sofi-nummer is dat door het bezit hiervan een schijn van legaliteit is gewekt. Door eiseres in de gelegenheid te stellen om onderwijs te volgen, zou eveneens een schijn van legaliteit zijn gewekt. De rechtbank volgt dit betoog van de gemachtigde van eiseres niet. De rechtbank stelt vast dat voorwaarde 3 van TBV 1999/23 volgens de jurisprudentie van deze rechtbank een eis is die verweerder redelijkerwijs mag stellen. Om in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf op grond van TBV 1999/23 dient een vreemdeling dus rechtmatig in het bezit te zijn van een geldig sofi-nummer. Deze eis wordt in verweerders beleid niet dusdanig uitgelegd dat aan deze voorwaarde ook wordt voldaan indien sprake is van het volgen van een opleiding bij een onderwijsinstelling. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beleid anders te interpreteren dan verweerder doet.
Voorts heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat geen sprake is van een samenstel dan wel combinatie van bijzondere factoren, die er in hun onderlinge samenhang bezien, toe leiden dat de toepassing van het beleid in het concrete geval getuigt van onbedoelde bijzondere hardheid.
2.11. Het beroep tegen de beschikking van verweerder van 13 oktober 2000 is mitsdien ongegrond.
2.12. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding tot een kostenveroordeling en evenmin tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
Met betrekking tot de vergunning tot verblijf bij oom, op grond van studie, arbeid in loondienst of klemmende redenen
2.13. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan het van bijzondere hardheid zou getuigen om eiseres naar Marokko terug te laten keren. De rechtbank leidt uit de bestreden beschikking en de toelichting van verweerder ter zitting af dat verweerder in dit verband als criterium hanteert of de vreemdeling zodanig in de samenleving is geïntegreerd en de samenleving in het land van herkomst zodanig is ontwend dat terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid niet kan worden verlangd. Of daarvan sprake is hangt naar het oordeel van de rechtbank in een geval als het onderhavige af van verschillende factoren, zoals de duur van het verblijf in het land van herkomst, de duur van het verblijf hier te lande, de banden die de vreemdeling nog met het land van herkomst heeft, de banden die de vreemdeling met de Nederlandse samenleving heeft opgebouwd en de problemen die de vreemdeling ontmoet bij terugkeer naar het land van herkomst.
2.14. Op basis van de verklaringen van de getuigen ter zitting en de verklaringen die in de loop van de procedure naar voren zijn gebracht, is aannemelijk dat eiseres in 1989 in Nederland is aangekomen. Weliswaar moet verweerder worden toegegeven dat hij door de illegale overkomst van eiseres voor een voldongen feit is geplaatst, doch daar staat tegenover dat eiseres zelf negen jaar oud was toen zij door haar oom, G, naar Nederland werd meegenomen en dient verweerder te onderkennen dat eiseres gelet op haar leeftijd geen enkele invloed van betekenis op het land en de plaats van haar verblijf heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank acht in dit verband voorts aannemelijk dat haar oom eiseres mee naar Nederland heeft genomen, omdat mede gelet op de gezondheidstoestand van de vader van eiseres een verder verblijf van eiseres in het gezin van haar ouders in Marokko niet aangewezen was. De rechtbank wijst in dit verband op de medische verklaringen in het dossier en de verklaringen van referent ter zitting omtrent de psychische toestand van de vader van eiseres.
Verder is sprake van een grote mate van integratie van eiseres in Nederland, hetgeen verweerder niet gemotiveerd heeft kunnen weerleggen. Eiseres was ten tijde van de beslissing op bezwaar negentien jaar oud. Zij heeft hier te lande vrijwel haar gehele jeugd doorgebracht en is, volgens haar ter zitting afgelegde verklaring, sinds 1989 nooit meer terug geweest in Marokko. Eiseres beheerst de Nederlandse taal goed en stelt het Arabisch te zijn verleerd, omdat, zoals zij tegenover de ambtelijke commissie heeft verklaard, in het gezin van haar oom slechts Nederlands wordt gesproken. Sinds 1993 heeft eiseres hier te lande onderwijs gevolgd. In 1997 heeft eiseres op het Bernard Nieuwentijt College te Amsterdam het VBO-diploma gehaald. Op het moment dat het bestreden besluit genomen werd, volgde eiseres aan het Damland College te Zaandam een opleiding tot bejaardenverzorgster. Gelet op het karakter van de toetsing door de rechtbank dient buiten beschouwing te blijven dat eiseres in het jaar 2000 het diploma van deze studie heeft gehaald en dat zij thans werkzaam is bij de Stichting Bejaardencentrum H te I.
Er bestaan daarnaast verschillende aanwijzingen dat eiseres de Marokkaanse samenleving is ontwend. Behalve dat eiseres sinds haar komst naar Nederland in 1989 niet meer is teruggeweest in Marokko, heeft zij verklaard nauwelijks contact meer te hebben met haar familie in Marokko. Voorts is aannemelijk geworden dat eiseres zich heeft verzet tegen een huwelijk met een Marokkaanse man, hetgeen heeft geresulteerd in een scheiding. Deze gebeurtenis vormt een indicatie dat eiseres de normen en waarden die in de Marokkaanse samenleving gelden, niet meer volledig deelt. De verregaande integratie van eiseres in Nederland en haar ontwenning van de Marokkaanse samenleving maken dat een gedwongen vertrek van eiseres uit Nederland een ingrijpende inmenging in haar privé-leven vormt.
2.15. Voorts vraagt de rechtbank zich af of de belangen die ten grondslag liggen aan verweerders restrictieve toelatingsbeleid en die er volgens verweerder mee zijn gediend dat eiseres toelating wordt geweigerd, te weten het economisch welzijn van Nederland en de situatie op de arbeidsmarkt, niet veeleer zijn gebaat met toelating van eiseres tot Nederland. Er is immers in eiseres geïnvesteerd door haar de gelegenheid te bieden verschillende schoolopleidingen te volgen uiteindelijk gericht op een functie in de zorg die naar algemeen bekend is met ernstige personeelstekorten heeft te kampen. Bij zijn afweging heeft verweerder aan dit aspect onvoldoende aandacht besteed.
2.16. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in zijn beschikking van 6 januari 1999 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan eiseres aanspraak kan maken op toelating tot Nederland.
2.17. Het besluit van 6 januari 1999 is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, onder bepaling dat verweerder binnen een termijn van tien weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van het hiervoor overwogene.
2.18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn begroot op f 1.420,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.19. Uit de gegrondverklaring van het beroep volgt dat verweerder ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb het betaalde griffierecht ad f 225,- aan eiseres dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 13 oktober 2000 ongegrond;
3.1 verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 6 januari 1999 gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 6 januari 1999;
3.3 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad f 225,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. A. van Luyck als giffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.