ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6658

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64949
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening inzake asielaanvraag van Somaliër behorende tot de Reer Hamar subclan Shaanshi

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Somaliër, geboren in 1958, die behoort tot de Reer Hamar, subclan Shaanshi. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv), maar deze was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie op basis van een beleidswijziging van 3 april 2000. Deze wijziging had betrekking op bepaalde categorieën asielzoekers uit Somalië, waarbij de Reer Hamar niet langer in aanmerking kwam voor een vvtv. De president van de rechtbank moest beoordelen of deze beleidswijziging onredelijk was en of het bezwaar van de verzoeker een redelijke kans van slagen had.

De president oordeelde dat, ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle in een vergelijkbare zaak, er onvoldoende gronden waren om te concluderen dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De president wees op de kwetsbare positie van de Reer Hamar in Somalië en de mogelijkheid dat nieuwe informatie, zoals een brief van Amnesty International over de mensenrechtensituatie in Somalië, de zaak zou kunnen beïnvloeden. De president besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekende dat de verzoeker niet uit Nederland verwijderd mocht worden totdat er op het bezwaar was beslist.

De uitspraak werd gedaan op 2 augustus 2001, waarbij de president ook verweerder veroordeelde in de proceskosten van de verzoeker en het betaalde griffierecht diende te vergoeden. Deze beslissing benadrukt de zorgvuldigheid waarmee de rechtbank omgaat met asielzaken, vooral in situaties waarin de veiligheid van minderheidsgroepen in het geding is.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 00/64949 VRWET H
UITSPRAAK ex artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de president, inzake het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1958, van Somalische nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.H. Brouwer, advocaat te Apeldoorn,
hangende het bezwaar tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.G. Bijkerk, werkzaam bij
de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
------------------------------------------------------------------------------
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Aan de orde is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 11 september 2000 tegen de beschikking van 15 augustus 2000 strekkende tot niet inwilliging van de aanvraag om verlenging van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) van verzoeker. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Verzoeker heeft de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek met toepassing van artikel 33b Vw (oud).
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 19 april 2001. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
1.4 Bij brief van 14 mei 2001 heeft de president het onderzoek heropend en zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 april 20001 (Awb 00/6191).
1.5 Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2001 geantwoord. Eiser heeft eveneens op deze datum de griffie van deze rechtbank een schriftelijke reactie doen toekomen.
1.6 Partijen hebben voor de verdere behandeling buiten zitting toestemming gegeven. Mede gelet daarop heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Met ingang van 1 april 2001 is de Vw in werking getreden. Artikel 122 Vw bepaalt dat de tot dan geldende vreemdelingenwet wordt ingetrokken.
Ingevolge artikel 118, tweede lid, Vw blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.
2.3 In dit geval dient de president te beoordelen of verweerder op goede gronden heeft besloten om de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. Voorts dient te worden bekeken of uitzetting gedurende het bezwaar anderszins in strijd is met de rechtsregels. De president geeft hierbij geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel over de zaak.
2.4 Uitzetting blijft achterwege indien het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
2.5 Verzoeker heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in aanmerking komt voor verlenging van zijn vvtv. Verweerder heeft de verlenging hiervan geweigerd.
2.6 Ten aanzien van deze weigering overweegt de rechtbank dat verweerder heeft besloten tot een beleidswijziging ten aanzien van bepaalde categorien asielzoekers uit Somalië, naar aanleiding van het op 16 februari 2000 door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsbericht met betrekking tot de situatie in Somalië (DPC/AM-668869/00). In een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 april 2000 is deze beleidswijziging neergelegd. Ook na de inwerkingtreding van de Vw op 1 april 2001 is het gewijzigde beleid van kracht.
2.7 De beleidswijziging brengt met zich mee dat alleen de navolgende categorieën Somalische asielzoekers in aanmerking komen voor verlening dan wel verlenging van de geldigheidsduur van de vvtv:
a. leden van de landbouwende clanfamilies Rahanwein en Digil, die niet afkomstig zijn uit, of die geen substantiële periode hebben verbleven in het veilige deel van Somalië; en
b. leden van clans behorende tot de clanfamilie Hawiye, indien zij behoren tot een clan die in het conflictgebied recentelijk strijd heeft geleverd met (een) andere Hawiye clan(s) en indien deze clan geen eigen woongebied heeft in het relatief veilige deel van Somalië.
2.8 Niet betwist wordt dat verzoeker behoort tot de Reer Hamar, subclan Shaanshi, zodat verzoeker op grond van voornoemd verleid niet langer in aanmerking komt voor een vvtv. De vraag doet zich echter voor of dat beleid met betrekking tot leden van de Reer Hamar niet onredelijk moet worden geacht.
Blijkens bovengenoemd ambtsbericht wonen leden van de Reer Hamar in onbekende aantallen in kampen in Puntland, in het relatief veilige noorden van Somalië. De leden van de Reer Hamer wonen verspreid tussen de andere bewoners van deze kampen. Blijkens bovengenoemd ambtsbericht hebben zij weliswaar nog te maken met discriminatie, maar is hun veiligheid in het algemeen niet in geding. Blijkens voornoemde brief van 3 april 2000, van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, komen leden van onder meer de Reer Hamar niet langer in aanmerking voor een vvtv, vanwege de aanwezigheid van een vestiging-of verblijfsalternatief in het noorden van Somalië.
2.9 Op 19 april 2001 heeft de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak waarin het een vreemdeling betrof afkomstig uit Somalië en behorend tot de bevolkingsgroep der Reer Hamar, subclan Shaanshi. Verweerder had geweigerd de vreemdeling een vvtv verlenen.
In deze uitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de beleidswijziging van verweerder -voor zover hiervan belang- overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de informatie uit het ambtsbericht over de omstandigheden waaronder leden van de Reer Hamar in het noorden van Somalië verblijven, niet kan dienen als onderbouwing van de beleidswijziging van 3 april 2000 ten aanzien van leden van de Reer Hamar.
2.10 Verweerder heeft naar aanleiding van de heropening van het onderzoek gelet op deze uitspraak de president laten weten dat hij bij het standpunt blijft zoals dat is weergegeven in de beschikking in primo en het verweerschrift. Verzoeker komt niet in aanmerking voor verlenging van de geldigheidsduur van de verleende vvtv. Verweerder ziet zich gesterkt in zijn standpunt door de uitspraak van 19 april 2001 nu de beëindiging van het vvtv-beleid in die uitspraak niet onredelijk is geacht door de rechtbank.
2.11 Verzoeker heeft als reactie op voornoemde uitspraak bij schrijven van 29 mei 2001 het volgende naar voren gebracht.
De rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in rechtsoverweging 2.19 de inhoud van een brief van Amnesty International van 29 januari 2001 gewaardeerd. Overwogen is dat uit die brief niet kan worden afgeleid dat moet worden getwijfeld aan het ambtsbericht met betrekking tot de aanwezigheid van de Reer Hamar in Puntland en de veiligheidssituatie aldaar, omdat uit die brief niet kan worden afgeleid op welke informatie Amnesty International zich heeft gebaseerd. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker Amnesty International bij brief van 17 mei 2001 verzocht de bron-informatie te verstrekken. In het daaropvolgend schrijven van 23 mei 2001 heeft Amnesty International verzoeker medegedeeld dat een brief aan verweerder over de mensenrechtensituatie in Somalië in voorbereiding is. In deze brief zal ook aandacht worden besteed aan de positie van minderheden.
Ten aanzien van het tegenwerpen van een vestigingsalternatief in Puntland verwijst verzoeker voorts naar een overgelegd faxbericht van Vluchtelingenwerk Nederland van 25 mei 2001. Hierin wordt melding gemaakt van zeer recente spanningen en gevechten.
Verzoeker is van oordeel dat voornoemde omstandigheden meerdere gegeven opleveren op grond waarvan geen vestigingsalternatief in Puntland kan worden tegengeworpen.
2.12 De president overweegt als volgt.
2.13 De president is van oordeel dat een beoordeling van de beleidswijziging van 3 april 2000 niet dient plaats te vinden in het kader van de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening. Ondanks dat de nevenzittingsplaats Zwolle op 19 april 2001 reeds uitspraak heeft gedaan in een vergelijkbare zaak, kan naar het oordeel van de president op voorhand niet worden geoordeeld dat het bezwaar geen redelijk kans van slagen heeft.
Daarbij acht de president van belang dat de positie van de Reer Hamar in Somalië kwetsbaar is en uit rechtsoverweging 2.19 van de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 april 2001 volgt dat de rechtbank ruimte heeft gelaten voor het inbrengen van relevante andersluidende informatie tegen hetgeen naar voren komt uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000. Blijkens de door verzoeker overgelegde brief d.d 23 mei 2001 is er van de kant van Amnesty International een brief in voorbereiding met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Somalië. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de positie van minderheden. De president is van oordeel dat op voorhand niet valt uit te sluiten dat deze brief wellicht een nadere onderbouwing zal geven van de eerdere conclusie van Amnesty International zoals die is neergelegd in een brief van 29 januari 2001 en waarin wordt gesteld dat leden van minderheidsgroepen in Somalië het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen.
2.14 Gelet op het vorenoverwogene is de president vooralsnog van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
2.15 Het verzoek om een voorlopige voorziening komt mitsdien voor toewijzing in aanmerking.
2.16 De president acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 33b Vw (oud).
2.17 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt ƒ 710,--). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.18 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ad ƒ 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De president:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen;
3.4 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad ƒ 50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, president, en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. Balkema als griffier.
afschrift verzonden op: 6 augustus 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.