ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/487 VRWET
Inzake : A, eiseres,
gemachtigde, mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C.J. Jansen, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1948, bezit de Somalische nationaliteit. Zij verblijft sedert 17 juli 1995 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 18 juli 1995 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. De door eiseres ingediende bezwaarschriften tegen de afwijzing van de aanvragen zijn door verweerder ongegrond verklaard. Aan eiseres is een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend met ingangsdatum 18 juli 1995. Bij besluit van 11 februari 1998 heeft verweerder de vvtv van eiseres ingetrokken. Eiseres heeft bij schrijven van 4 maart 1998 een bezwaarschrift ingediend tegen de intrekking van de vvtv.
2. Op 15 december 1997 heeft eisers een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard c.q. gezinshereniging. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 16 februari 1998 niet ingewilligd. Bij schrijven van 4 maart 1998 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Op 8 september 1999 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie.
Bij besluit van 21 december 1999, op dezelfde dag verzonden aan de gemachtigde, heeft verweerder de beide bezwaren ongegrond verklaard.
3. Op 4 januari 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 november 2000. Ter zitting is verschenen eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. De rechtbank heeft besloten tot heropening van het onderzoek. Een afschrift van deze beslissing, inhoudende het verzoek aan partijen te reageren op de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 19 januari 2001, reg.nr AWB 99/1526 VRWET, alsmede een afschrift van deze uitspraak, is op 7 maart 2001 aan partijen verzonden.
Bij schrijven van 12 april 2001 heeft eiseres gereageerd, verweerder heeft gereageerd bij schrijven van 8 mei 2001. Beide partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen.
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet, Stb 1965, 40 is per deze datum ingetrokken. Het toepasselijke overgangsrecht brengt in hoofdlijnen met zich mee dat, nu het bestreden besluit op bezwaar bekend is gemaakt voor 1 april 2001, op de beoordeling daarvan het voor die datum geldende recht van toepassing is.
Artikel 12a Vw luidt - voor zover hier van belang- als volgt:
1. Onze Minister is bevoegd tot verlening, verlenging en intrekking van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.
(....)
4. Een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt ingetrokken indien de beletselen voor uitzetting zijn opgeheven
Artikel 12b Vw luidt - samengevat- als volgt:
Onze Minister kan de voorwaardelijke vergunning tot verblijf verlenen aan een vreemdeling, indien naar zijn oordeel, gedwongen verwijdering naar het land van herkomst van bijzondere hardheid voor de vreemdeling zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Het beleid dat verweerder voert ten aanzien van de gedwongen verwijdering van afgewezen Somalische asielzoekers is gebaseerd op de brief van de Staatsecretaris van Justitie van 27 januari 1997 aan de voorzitter van de Tweede Kamer. In deze brief geeft zij als opvatting dat de algehele situatie in Somalië niet zodanig is dat gedwongen verwijdering van afgewezen Somalische asielzoekers naar Noord-Somalië van een bijzondere hardheid is, mits deze asielzoekers behoren tot een van de vier categoriën, genoemd in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 januari 1997, waaronder de categorie (d); Zuid-Somaliërs van wie een clan-relatie met één van de Noord-Somalische clans kan worden verondersteld.
Bij uitspraken van 6 maart 1997 heeft de Rechtseenheidskamer geoordeeld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het in de brief van 27 januari 1997 aangekondigde beleid, welk oordeel de rechtbank overneemt en tot de hare maakt.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vvtv. Verweerder heeft dit standpunt -kort weergegeven- als volgt onderbouwd. Eiseres, door haar huwelijk behorende tot de Galgaleclan, valt onder categorie d daar in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 juni 1998 is gesteld dat de Galgalclan zich verwant voelt aan de Saleban, zijnde een sub-clan van de Darod-Majerteen op grond waarvan eiseres bescherming kan inroepen van de zijde van de Darod-clan. Deze bescherming geldt volgens een geaccordeerde telefoonnotitie van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 februari 1999 voor geheel Somalië.
Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek door de rechtbank heeft verweerder het navolgende gesteld. De Galgale zou bescherming hebben gekregen in de Lower Juba regio van de Majerteen. Aangezien clanverwantschap niet territoriaal bepaald is mag worden verwacht dat de Majerteen ook in de veilige gebieden van Somalië bescherming zullen bieden aan de Galgale. Voorts heeft verweerder een telefoonnotitie van 29 november 1999 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken overgelegd waarin vermeld staat dat op dit moment er zich leden van de Galgale-clan bevinden bij de Majerteen in Kismayo en in Bari. Voorts heeft verweerder een individueel ambtsbericht overgelegd (uit een andere zaak) waarin in aanvulling op hetgeen in de telefoonnotitie staat, valt te lezen, dat thans de meerderheid van de Galgale gerekend kan worden tot de Darod-Majerteen. De Majerteen hebben de Galgale geaccepteerd maar zien hen als minderwaardig. De leden van de Galgale die zich beschouwen als verwant aan de Darod-Majerteen kunnen zich naar verwachting veilig vestigen bij de Darod-Majerteen in Puntland.
3. Eiseres stelt dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aan haar verleende vvtv in te trekken, daar zij behoort tot de minderheidsgroepering der Galgale. De bewering in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken dat de Galgale-clan bescherming kan inroepen van de Darod-Majerteen in geheel Somalië, is onvoldoende gemotiveerd waardoor de beslissing op bezwaar eveneens onvoldoende gemotiveerd is.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ter beoordeling in het onderhavige geschil staat allereerst of verweerder conform het door hem gevoerde beleid heeft gehandeld door te stellen dat de Galgaale bescherming zullen krijgen van de Darod-Majerteen en daarmee onder de d categorie vallen.
Zoals deze rechtbank reeds heeft overwogen, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch AWB 99/1526 VRWET, bieden de thans namens verweerder aangehaalde en overgelegde stukken geen uitsluitsel over de vraag of de tot de Darod-Majerteen daadwerkelijk bescherming zullen bieden aan de leden van de Galgale-clan. De door verweerder gegeven reactie op de heropening - geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het door verweerder ingenomen standpunt "De Majerteen hebben de Galgale geaccepteerd als Majerteen, hoewel de Galgale in hun ogen minderwaardig blijven" kan de rechtbank er niet van overtuigen dat bescherming kan worden verondersteld. Geenszins duidelijk is waarom de Galgale -die als minderwaardig worden beschouwd- op een gelijke bescherming kunnen rekenen als de Majerteen. Evenzeer acht de rechtbank de opvatting; "Galgale die zich als verwant aan de Darod-Majerteen beschouwen, kunnen zich naar verwachting veilig in de woongebieden van de Darod-Majerteen in Puntland vestigen." onvoldoende inzichtelijk. Hierbij houdt de rechtbank er rekening mee, zoals verweerder overigens zelf aangeeft in zijn reactie van 9 mei 2001, dat het van de situatie afhangt of diegene op wie een beroep wordt gedaan zich geroepen voelt de gevraagde steun te verlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemaakt dat van de Galgale een clanrelatie met één van de Noord-Somalische clans kan worden verondersteld. Het bestreden besluit strijdt op dit onderdeel mitsdien met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep gericht tegen de intrekking van de vvtv is derhalve gegrond.
5. Inzake de aanvraag van eiseres tot verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard c.q. gezinshereniging geldt het volgende. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
Het beleid met betrekking tot gezinshereniging is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) in hoofdstuk B1/1.2 Toelating van een echtgenoot en/of echtgenote van een toegelaten vreemdeling is gebonden aan de volgende algemene vereisten:
Er moet sprake zijn van een
- geldig huwelijk
- gelegaliseerde huwelijksakte
- samenwoning
- voldoende middelen van bestaan
- passende huisvesting
en voorts mag er geen gevaar bestaan voor de openbare rust, de openbare orde of de nationale veiligheid.
Van het middelenvereiste worden vrijgesteld - voorzover hier van belang; personen die blijvend arbeidsongeschikt zijn.
6. Eiseres kan aldus verweerder geen aanspraak maken op het beleid inzake gezinshereniging aangezien haar echtgenoot niet voldoet aan het inkomensvereiste. Hij ontvangt een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet (Abw), hetgeen een bijdrage is ten laste van de openbare kas en als zodanig niet wordt aangemerkt als inkomen in de zin van de Vw. Dat de echtgenoot is vrijgesteld van de sollicitatieplicht door een ander bestuursorgaan doet hier niet aan af nu niet gebleken is dat deze vrijstelling gebaseerd is op de blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid van de echtgenoot.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder vrijstelling had dienen te verlenen van het middelenvereiste. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat haar echtgenoot bij wie zij verblijf beoogt inmiddels is vrijgesteld van de verplichting om werk te vinden, als werkzoekende ingeschreven te staan en passend werk te aanvaarden.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beleid zoals neergelegd in B1/1 Vc 1994 en uitgevoerd door verweerder kan niet als kennelijk onredelijk worden bestempeld.
Niet in geding is dat de referent niet voldoet aan het middelenvereiste.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat referent is vrijgesteld van de sollicitatie-plicht op grond van de Abw door een ander bestuursorgaan niet leidt tot de conclusie dat er vrijstelling had moeten worden verleend van het middelenvereiste. Immers niet is gesteld noch gebleken dat genoemde vrijstelling van de sollicitatieplicht is gestoeld op de volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft naar het oordeel van de president conform het beleid gehandeld.
9. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij bij gedwongen terugkeer als alleenstaande vrouw in een gevaarlijke positie terecht komt overweegt de rechtbank dat deze grief eerst ter zitting naar voren is gebracht. Het is aan de aanvrager om alle gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs kan beschikken. Nu eiseres genoemde omstandigheid na het bestreden besluit en bovendien eerst ter zitting naar voren heeft gebracht dient in verband met het ex-tunc karakter van de in dit kader te verrichten toetsing hier aan te voorbij worden gegaan. De grief faalt.
10. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn beleid had dienen af te wijken is de rechtbank niet kunnen blijken.
Het beroep gericht tegen het niet verlenen van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard c.q. gezinshereniging is ongegrond.
11. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten afgifte van een vergunning tot verblijf op grond van artikel 8 EVRM te weigeren.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit groot belang gehecht aan het ontbreken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Gezien hetgeen door de rechtbank echter is geoordeeld ten aanzien van het beroep gericht tegen de intrekking van de vvtv van eiseres kan deze overweging thans geen stand houden, het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank merkt verder op dat het toetsingskader van artikel 8 EVRM ruimer is dan het nationale beleid inzake gezinshereniging zodat het ontbreken van middelen niet in dezelfde mate mag worden tegengeworpen. Bij het nieuw te nemen besluit zal verweerder derhalve in het kader van de belangenafweging gewicht dienen toe te kennen aan de uitzichtloze situatie van de echtgenoot van eiseres voor wat betreft het in de toekomst gaan voldoen aan het middelenvereiste. De echtgenoot van eiseres is immers vrijgesteld van de plicht om te solliciteren in verband met zijn slechte lichamelijke gezondheid en is reeds 58 jaar oud.
13. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1.420 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1).
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gericht tegen de intrekking van de vvtv gegrond;
2. verklaart het beroep voorzover gericht tegen de weigering een vtv tot het uitoefenen van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM te verlenen, gegrond;
3. vernietigt het bestreden besluit voor zover;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van deze uitspraak;
5. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
6. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
7. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad f 225,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. J. Brand en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Goes , griffier.
afschrift verzonden op: 27 september 2001